maandag 30 mei 2011

Het Dorpsbestuur

Zeeland werd vroeger bestuurd door de landsheer. Eerst een graaf, later de stadhouder (nog benoemd als graaf). In de perioden zonder stadhouder waren de Staten van Zeeland in Middelburg het hoogst gezag. De Staten-Generaal in Den Haag besliste bij meerderheid van stemmen. Zelfs als landsbelang eenheid eiste, bleven de meningen vaak hopeloos verdeeld.

De landsverdediging werd gevoerd door een huurleger met een kern beroepssoldaten. Dat was goed gedrild, met oefengevechten en excercities op standaardcommando’s. Dat laatste was een nieuwigheid. Van Gheijn geeft daar in zijn "Wapenhandelinghe" mooie illustraties van.
De landsverdediging werd aangevuld met een wachtdienst (“’s Lands Wachten”) in redouten, fortificaties op de dijken van Zuid-Beveland. Uit elk gezin was één gezonde man tussen achttien en zestig jaar dienstplichtig. Wemeldinge had ook een schutterij. Maar dat was meer een gezelligheidsvereniging voor de elite.
Politietaken werden uitgevoerd door de “Roo Roe”. Die bestond uit enkele eenheden hellebaardiers, onder leiding van het stadsbestuur van Goes en vier gecommitteerden als afgevaardigden van het platteland.
Dit alles speelde zich meestal ver buiten het gezichtsveld van een gewone dorpeling af. In het dorp was de Ambachtsheer of -vrouwe de baas. Daaronder stonden de schout, de secretaris en de schepenen.
Er waren in Wemeldinge zeven schepenen. Elk jaar in mei werd een deel van het zittend bestuur vervangen. Als gemeente-ambtenaren waren er nog de bode, de schotter en de rouper. De bode bracht oproepingen voor rechtszaken en andere bijeenkomsten van het gemeentebestuur over. De schotter was jachtopziener en ving loslopende dieren. De rouper riep de bekendmakingen om. Hij was dorpsomroeper, daarnaast vaak afslager bij verkopingen.
Schout, schepenen en de schutterij werden door de Ambachtsheer benoemd uit de aanzienlijken van het dorp. Dat waren meestal rijke boeren, of mensen die geld hadden verdiend in de handel of met een klein bedrijf. De naamlijsten tonen, dat het familiegeld bijvoorbeeld verdiend was als dijkgraaf, koopman, schoenmaker, smid of wagenmaker. In Goes en Wemeldinge werd vóór 1600 ook geld verdiend in de turfwinning en zoutziederij.

Het dorpsbestuur en de schutterij waren gesloten clubjes, waarin telkens dezelfde familienamen opduiken. Aanvulling kwam met een enkele nieuweling. Meestal nog met schoonzoons, door introuwen in de familie. De volgende lijst laat de opvolging uit een beperkt aantal families wel zien.

In Wemeldinge waren er, naast de schout en de secretaris, nog 17 andere overheidsfunctionarissen: zeven schepenen, drie armmeesters, drie kerkmeesters, een koster, een gerechtsbode, een schotter en een rouper.

De schepenen moesten bij hun benoeming de volgende eed afleggen:

“Dit sweeren wij schepenen te wesen, deser parochije ende heerlijckheijt van Wemeldinghe van nu af tot half meije [jaar] ofte soo langhe ick bij authorisatije van gemeene ambachsheeren en haere Edele gecommitteerde gecontinueert sal werden. Belovende tot allen tijden des behoorlijcks versocht sijnde, vierschare te helpen spannen, recht en institutie tusschen twee dingtalen te helpen administreren, schepenen heijmelijckheijt en secreten mitsgaders weduwen en weesen saecken te qeeten, alle brieven bij de secretaris geteijkent te rechten te zegelen. Voorts alle weduwen en weesen te helpen beschutten en beschermen in haer goet recht en voorts alles te doen wat een goet en getrouw schepen van ampts halve weghe schuldich is en behoort te doen, ’t selve niet na te laten, naer onse kennisse zoo veel in ons is, om eenighe giften, gaven, vrientschap nochte om eenighe hande saecke, ’t sij directelijcks ofte indirectelijcks. Soo waerlijck moet ons Godt almachtich helpen.”

In tegenwoordig nederlands overgezet, betekent dit zoveel als:

“Dit zweer ik, het ambt van schepen uit te oefenen, van deze parochie en heerlijkheid van Wemeldinge, van nu af tot half mei [jaar], of zo lang ik met autorisatie van de gezamenlijke ambachtsheeren en hun Edele gemachtigde in dat ambt mag blijven. Ik beloof altijd, op behoorlijk verzoek daartoe, de vierschaar te helpen spannen, recht en wet te helpen handhaven. Te voldoen aan de zwijgplicht, de belangen van weduwen en wezen te behartigen, alle brieven die door de secretaris zijn getekend op juiste wijze te zegelen. Verder alle weduwen en wezen te helpen beschermen en te verdedigen in hun goed recht, en voorts alles te doen wat een goed en getrouw schepen ambtshalve verschuldigd is en behoort te doen. Dat niet na te laten, naar beste weten, om welke giften of gaven dan ook. Ook niet uit vriendschap of zakelijk belang, direkt of indirekt. Zo waarlijk helpe mij God almachtig."

De armmeesters (gekozen uit de schepenen) hadden in het bijzonder als taak de armen bij te staan. Dat gebeurde door uitdelingen in natura. Van brood als voedsel. Van hout en turf als brandstof. Van linnen, laken, of een andere stof, voor het maken van kleding. Verder waren er enkele armhuisjes, waarin de armsten mochten wonen. Het geld hiervoor kwam deels uit het beheer van eigen grond, de armenlanden. Ook werd bij elke verkoping een bijdrage gevraagd voor de armenkas. 
Op dezelfde manier kregen de secretaris, de bode, de schotter en de rouper een deel van hun loon uit een heffing per verkoping. De secretaris kreeg bovendien een bedrag per akte of afschrift. De schotter een bedrag per gevangen dier. De koster verdiende met bijzondere aktiviteiten nog bij. Bijvoorbeeld met een eigen winkeltje, het schoonhouden van straat en gebouwen, en met het vangen van uilen in de kerk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten