dinsdag 31 mei 2011

Dorpsleven

Bij het doorlezen geven de Schepenakten een aardige indruk van het dagelijks leven in het dorp. Tenminste als rekening gehouden wordt met vertekening. Want niet ieder komt voor op de schepenrol. De akten hebben in hoofdzaak betrekking op transporten (verkopen van grond en/of huis). Beide partijen bij dit soort transacties komen vooral uit de middenlaag. Deze groep had meer bezittingen dan gemiddeld, en wat eigen kapitaal. Het waren middenstanders. Kleine handelaars, ambachtslieden, schippers, gezeten burgers. Zij hadden in de regel een huis in het dorp, en in de polder grond in eigendom of pacht. Hun bezit was dan meestal nog wel met schuld belast. Deze groep vormde vermoedelijk ongeveer een kwart van de bevolking.
Hiernaast komen veel transacties voor van notabelen. Tot deze groep kunnen dijkgraaf, schout, schepenen, schoolmeester, chirurgijn, landmeter, en andere funktionarissen worden gerekend. Interessant is, dat Ds Jacob De Clijver (predikant van 1649 tot 1680 te Wemeldinge) als geldschieter optrad. De notabelen woonden in de regel nog in het Dorp.
Bij grote transacties waren bijna altijd partijen van buiten betrokken, vaak uit Goes. Hun zaken werden door schepenen als gemachtigden afgehandeld.
Slechts een enkeling uit de verzamelde akten was echt rijk. Het was duidelijk al een uitzondering, als een echtpaar aan elk van hun acht (!) kinderen Pd 50 Vls (Gld 300) kon vermaken. En helemaal, als goederen ter waarde van elfduizend gulden als onderpand waren te geven. Een weduwe liet wel eens een accoord vastleggen, met de aangestelde voogden. Standaard was dan een belofte, om de achtergelaten kinderen naar staat en stand verder op te voeden. Soms kreeg elk kind bij de afwikkeling van een nalatenschap een gift, als eenmalige vergoeding voor het vruchtgebruik door langstlevende van het nagelaten goed. Bijvoorbeeld een rosenobel.
Het eerste voorbeeld komt uit een testament langstlevende van Jan Jacobsen schoemaker en zijn huisvrouw Janneken Marinis. Zij waren blijkbaar in goede doen. Het tweede komt uit een akte van Vrouwe Agnes Baltens, wed. wijlen Jonker Caspar Uttenham, ambachtsheer van Wemeldinge. Zij behoorden duidelijk tot de elite van het eiland. Het derde betreft Catelijnken Piers, weduwe van Adriaen Janse. Nadere gegevens over dit echtpaar zijn in de akte niet vermeld. Bronnen: RAZE 3595 II, fol 90v (01-10-1636); RAZE 3597 (14-07-1657), fol 138; RAZE 3595 II fol 99 (16-08-1636).

Wat een rosenobel (een goudstuk) waard was, is niet te zeggen. In 1575 had die munt, volgens een koerslijst van de Staten van Zeeland, een waarde  van Pd 1.5.6 Vls. Omgerekend zijn dat 153 stuivers * (Gld 7,65). Bekend is verder alleen, dat de wisselkoersen in het eerste kwart van de zeventiende eeuw sterk opliepen. Ook had elke muntsoort en serie (muntslag) een eigen waarde op grond van het gewicht aan goud of zilver. Verlaging van edelmetaal gehalte bij nieuwe uitgifte was aan de orde van de dag. Ook was er nog mee te knoeien. Een randje kon worden afgeknipt. De wisselaar had daarom zijn toetssteen en weegschaal nodig, om de waarde van een aangeboden munt vast te stellen.

Uit de akten van Transport zijn de volgende huizen en bewoners te benoemen voor de Dorpsstraat rond 1650. Omdat niet elk huis in die tijd van eigenaar veranderde, kan geen volledige reconstructie worden gemaakt.


Vanzelfsprekend had iedereen te maken met wisselend economisch tij. Volgens economisch-historische studies bleef het inkomen van een landarbeider tussen 1600 en 1800 (gemiddeld) toch ongeveer gelijk. De verdiensten van een geschoold arbeider in de stad (zoals een lakenwever) lagen wel beduidend hoger. Genoemd worden jaarlonen van Gld 200 resp. 300, als gemiddelden. Daarbij is van belang, dat een landarbeider maar voor een seizoen werk in dienst kwam. Van 1 maart tot 11 november, twee weken voor St Catharijnedag. Dan werd hij uitbetaald en bedankt. Tot het voorjaar moest hij met zijn gezin leven van wat een lapje grond, en misschien een varken voor de slacht, had opgebracht. Meestal was er nog wel een toom kippen. Lang niet altijd ook een koe of een geit voor de melk.
Lukte het niet om rond te komen, dan moest de hand bij de armenzorg (diaconie) worden opgehouden. Alleen oppassende burgers en goede kerkleden ontvingen dan wat tijdelijke hulp. Bedeling werd in geld of in natura gegeven, en zeker niet ruim, ook al was er genoeg in kas. Weeskinderen en armen werden zo mogelijk uitbesteed. Volgens rekeningen van 1770 kregen de kinderen dan zoiets als Pd 1 Vls aan zakgeld voor een heel jaar, een volwassene ongeveer hetzelfde per maand. Degene die een arme of weeskind in dienst nam, kreeg daarvoor uit de armenkas een kleine vergoeding (bijvoorbeeld Pd 6 Vls per jaar). Een kind kreeg in de leeftijd van 12 - 15 jaar gelegenheid een vak te leren bij een ambachtsman. Een volwassene zal meestal als meid in huis, resp. als knecht in bedrijf, hebben gewerkt.

* De gehanteerde omrekeningstabel is:
1 Pd Vls is 6 guldens, of 120 stuivers.
1 Sch Vls is 1/20 Pd Vls, of 6 stuivers.
1 Gr Vls is 1/12 Sch Vls, of ½ stuiver.

maandag 30 mei 2011

Het Dorpsbestuur

Zeeland werd vroeger bestuurd door de landsheer. Eerst een graaf, later de stadhouder (nog benoemd als graaf). In de perioden zonder stadhouder waren de Staten van Zeeland in Middelburg het hoogst gezag. De Staten-Generaal in Den Haag besliste bij meerderheid van stemmen. Zelfs als landsbelang eenheid eiste, bleven de meningen vaak hopeloos verdeeld.

De landsverdediging werd gevoerd door een huurleger met een kern beroepssoldaten. Dat was goed gedrild, met oefengevechten en excercities op standaardcommando’s. Dat laatste was een nieuwigheid. Van Gheijn geeft daar in zijn "Wapenhandelinghe" mooie illustraties van.
De landsverdediging werd aangevuld met een wachtdienst (“’s Lands Wachten”) in redouten, fortificaties op de dijken van Zuid-Beveland. Uit elk gezin was één gezonde man tussen achttien en zestig jaar dienstplichtig. Wemeldinge had ook een schutterij. Maar dat was meer een gezelligheidsvereniging voor de elite.
Politietaken werden uitgevoerd door de “Roo Roe”. Die bestond uit enkele eenheden hellebaardiers, onder leiding van het stadsbestuur van Goes en vier gecommitteerden als afgevaardigden van het platteland.
Dit alles speelde zich meestal ver buiten het gezichtsveld van een gewone dorpeling af. In het dorp was de Ambachtsheer of -vrouwe de baas. Daaronder stonden de schout, de secretaris en de schepenen.
Er waren in Wemeldinge zeven schepenen. Elk jaar in mei werd een deel van het zittend bestuur vervangen. Als gemeente-ambtenaren waren er nog de bode, de schotter en de rouper. De bode bracht oproepingen voor rechtszaken en andere bijeenkomsten van het gemeentebestuur over. De schotter was jachtopziener en ving loslopende dieren. De rouper riep de bekendmakingen om. Hij was dorpsomroeper, daarnaast vaak afslager bij verkopingen.
Schout, schepenen en de schutterij werden door de Ambachtsheer benoemd uit de aanzienlijken van het dorp. Dat waren meestal rijke boeren, of mensen die geld hadden verdiend in de handel of met een klein bedrijf. De naamlijsten tonen, dat het familiegeld bijvoorbeeld verdiend was als dijkgraaf, koopman, schoenmaker, smid of wagenmaker. In Goes en Wemeldinge werd vóór 1600 ook geld verdiend in de turfwinning en zoutziederij.

Het dorpsbestuur en de schutterij waren gesloten clubjes, waarin telkens dezelfde familienamen opduiken. Aanvulling kwam met een enkele nieuweling. Meestal nog met schoonzoons, door introuwen in de familie. De volgende lijst laat de opvolging uit een beperkt aantal families wel zien.

In Wemeldinge waren er, naast de schout en de secretaris, nog 17 andere overheidsfunctionarissen: zeven schepenen, drie armmeesters, drie kerkmeesters, een koster, een gerechtsbode, een schotter en een rouper.

De schepenen moesten bij hun benoeming de volgende eed afleggen:

“Dit sweeren wij schepenen te wesen, deser parochije ende heerlijckheijt van Wemeldinghe van nu af tot half meije [jaar] ofte soo langhe ick bij authorisatije van gemeene ambachsheeren en haere Edele gecommitteerde gecontinueert sal werden. Belovende tot allen tijden des behoorlijcks versocht sijnde, vierschare te helpen spannen, recht en institutie tusschen twee dingtalen te helpen administreren, schepenen heijmelijckheijt en secreten mitsgaders weduwen en weesen saecken te qeeten, alle brieven bij de secretaris geteijkent te rechten te zegelen. Voorts alle weduwen en weesen te helpen beschutten en beschermen in haer goet recht en voorts alles te doen wat een goet en getrouw schepen van ampts halve weghe schuldich is en behoort te doen, ’t selve niet na te laten, naer onse kennisse zoo veel in ons is, om eenighe giften, gaven, vrientschap nochte om eenighe hande saecke, ’t sij directelijcks ofte indirectelijcks. Soo waerlijck moet ons Godt almachtich helpen.”

In tegenwoordig nederlands overgezet, betekent dit zoveel als:

“Dit zweer ik, het ambt van schepen uit te oefenen, van deze parochie en heerlijkheid van Wemeldinge, van nu af tot half mei [jaar], of zo lang ik met autorisatie van de gezamenlijke ambachtsheeren en hun Edele gemachtigde in dat ambt mag blijven. Ik beloof altijd, op behoorlijk verzoek daartoe, de vierschaar te helpen spannen, recht en wet te helpen handhaven. Te voldoen aan de zwijgplicht, de belangen van weduwen en wezen te behartigen, alle brieven die door de secretaris zijn getekend op juiste wijze te zegelen. Verder alle weduwen en wezen te helpen beschermen en te verdedigen in hun goed recht, en voorts alles te doen wat een goed en getrouw schepen ambtshalve verschuldigd is en behoort te doen. Dat niet na te laten, naar beste weten, om welke giften of gaven dan ook. Ook niet uit vriendschap of zakelijk belang, direkt of indirekt. Zo waarlijk helpe mij God almachtig."

De armmeesters (gekozen uit de schepenen) hadden in het bijzonder als taak de armen bij te staan. Dat gebeurde door uitdelingen in natura. Van brood als voedsel. Van hout en turf als brandstof. Van linnen, laken, of een andere stof, voor het maken van kleding. Verder waren er enkele armhuisjes, waarin de armsten mochten wonen. Het geld hiervoor kwam deels uit het beheer van eigen grond, de armenlanden. Ook werd bij elke verkoping een bijdrage gevraagd voor de armenkas. 
Op dezelfde manier kregen de secretaris, de bode, de schotter en de rouper een deel van hun loon uit een heffing per verkoping. De secretaris kreeg bovendien een bedrag per akte of afschrift. De schotter een bedrag per gevangen dier. De koster verdiende met bijzondere aktiviteiten nog bij. Bijvoorbeeld met een eigen winkeltje, het schoonhouden van straat en gebouwen, en met het vangen van uilen in de kerk.

zaterdag 28 mei 2011

De Keur van Zeeland

Een belangrijke basistekst over deze Keur werd in 1920 uitgegeven door R. Fruin. Hij spreekt in het meervoud van Keuren, omdat er verschillende versies zijn geweest. Een origineel stuk (charter) uit 1495 werd aangetroffen in het gemeentearchief van Middelburg. Hiernaast was er het Rijksarchief Zeeuwse Eilanden (RAZE). Verder uitgebreid met andere collecties, vormen zij nu het Zeeuws Archief (ZA).

De Keur gaf een beknopte vastlegging van de wet, de voornaamste rechtsregels. De Hoge (grafelijke) Vierschaar kwam zelden meer bijeen, omdat die voorgezeten moest worden door de graaf zelf, zijn zoon, de landvoogd, of de stadhouder. Er ontstond wel omvangrijke jurisprudentie bij de gerechtshoven. Met name bij het Hof van Holland, of het Hof van Zeeland voor hun rechtsgebied. Daar werden alle geschillen behandeld over eigendommen buiten het rechtsgebied van de schepenbanken, naast zaken in hoger beroep. Rechtsgeleerden gaven hun nadere uitleg.
Schepenen hadden vaak zeer beperkte rechtskennis (het waren immers doorgaans geen juristen). Zij mochten toch alle, ook de wat ingewikkelder zaken behandelen, over eigendommen of personen op hun grondgebied. Partijen lieten zich dan wel door daartoe bevoegde juristen (advocaten en procureurs) bijstaan.
Het eerste hoofdstuk van de Keur behandelde onder meer: de wijze van bijeenroepen van de Hoge vierschaar, de ambten van  rentmeester, dijkgraaf, ambachtsheeren, en schepenen, en de wijze van procederen. Het tweede hoofdstuk behandelde hoofdzaken van goederen- en erfrecht. Het derde bevatte vooral onderdelen van het procesrecht.
De Keur werd later nog op onderdelen verhelderd, en met nieuwe artikelen uitgebreid. Opeenvolgende wetgevers waren vooral Philips de Schone en Karel V. De Staten-Generaal, en als lagere instantie voor dit gebied de Staten van Zeeland, vulden de regels nog aan. Meestal in de vorm van plakkaten (bekendmakingen), of ordonnanties (reglementen). De eerder genoemde beambten konden voor hun rechtsgebied nog nadere richtlijnen geven.
Geldboetes worden in deze Keur genoemd in eenheden van het Pond Tournoys (ponden, schellingen swarten). In later toegevoegde artikelen zijn de geldboetes gesteld in Ponden Vlaams (ponden, groten).

Enkele voor het dagelijks leven in Zeeland interessante punten zijn (eigen samenvatting):

Een dagvaarding wordt in het openbaar voorgelezen. Duidelijk daarbij aangegeven wie de rechtszaak aanspant, en voor welke zaken (H I, art 1)
Verlies van een rechtszaak levert een geldboete op. Ook moeten de kosten van gedaagde worden betaald. Betaling kan worden afgedwongen door gijzeling in de gravensteen (H I, art 13).
De dijkgraven van de grootste waterschappen mogen alleen worden benoemd door graaf, of rentmeester. De dijkgraaf van een kleiner waterschap door de ambachtsheeren. Zij moeten een eed afleggen in handen van de graaf, of rentmeester, resp. ambachtsheeren. Strekking daarvan, dat zij geen eigen profijt zullen zoeken, maar het land dienen zoals dat behoort en op zo'n manier als het meest dienstig is voor het land (H I, art 26).
Wanbetaling van dijkgeld of waterpenningen levert na ingebreke stelling (ban) een boete op van negen schellingen swarten na 14 dagen. Die loopt op met de duur van wanbetaling, tot 27 schellingen swarten na zes weken. Op veroordeling in hoger beroep kan boete tot dat laatste bedrag volgen. De boete komt ten goede aan dijkgraaf of schout (H I, art 28).
Iemand komt alleen in aanmerking voor het ambt van dijkgraaf, als hij bekend staat als wijs en nut, binnen het gebied woont, en tenminste twintig gemeten land onbelast bezit. Een gezworene (dijkmeester) moet tien gemeten land onbelast bezitten. De waarde per gemet minstens dertig pond swarten zijn (H I, art 31).
Behandeling van een rechtszaak dient in het openbaar afgekondigd te worden, op zondag in de kerk. Daarbij aangegeven, op welke dag in de komende week de zaak zal worden behandeld (H I, art 34).
 Als een eis tot betaling is toegewezen, moet de schuldenaar zijn schuld voldoen in geld, of door overdracht van onbelaste goederen. Anders kan hij gevangen worden gezet, totdat de schuld voldaan is (H I, art 42).
Een taxatie moet deugdelijk en redelijk worden uitgevoerd op juiste waarde (marktprijs?). De schepenen krijgen voor hun  werk een vergoeding van zes groten Vlaams op elk pond Vlaams getaxeerde waarde (H I, art 43).
Een houder wordt gerekend eigenaar te zijn, na ongestoord bezit van het goed gedurende een jaar en een dag “tot hij met rechte daeruyt gewonnen wordt”, d.w.z. tot een ander zijn recht bewijst en een rechtszaak daarover wint. Gebruik van geweld wordt gestraft, schade moet worden vergoed (H II, art 1).
Een geschil over eigendom verjaart na 20 jaar ongestoord bezit tegen binnenlandse partijen. Voor iemand die in het buitenland is geweest geldt een verjaringstermijn van 30 jaar (H II, art 2).
Een stuk land, tot verkoop aangeboden, moet juist worden opgemeten. De helft van de breedte van de sloot mag daarbij worden meegerekend. De voorgenomen verkoop moet op drie aaneengesloten zondagen in het openbaar worden bekend gemaakt. Naaste bloedverwanten hebben recht van eerste koop tegen marktprijs. Dat geldt alleen voor vader, moeder, broers, zussen, en hun kinderen, ooms, tantes, en hun kinderen. Als de voorgenomen verkoop niet naar behoren wordt afgekondigd, mogen deze naaste bloedverwanten alsnog het eigendom opvragen (“nadering en aamboord” verzoeken) binnen een jaar en een dag. Dat verzoek moet worden ingediend voor drie schepenen in gebannen vierschaar (H II, art 12).
Gemeenschappelijke woningen moeten door alle eigenaren in goede staat gehouden worden. Kosten van onderhoud en reparaties mogen op mede-eigenaren worden verhaald (H II, art 14).
Vanaf het moment dat het plaatselijk grondregister is bijgewerkt, mag degene die als eigenaar te boek staat aangesproken worden voor alle kosten en heffingen op dat land. Dat geldt tot de eerstvolgende verhevening (vernieuwing van het register) (H II, art 19).
Als één van de huwelijkspartners komt te overlijden, erft de langstlevende de helft van de nalatenschap met de helft van de daarop rustende schulden (H II, art 21)
Bij boedelverdeling worden ook alle eerder van vader of moeder verkregen goederen ingebracht (H II, art 22).
Kinderen van een ongetrouwde moeder erven niet van de vader, maar wel uit de moederlijke helft (H II, art 23).
Wettige kinderen van een bastaard erven gelijk op met kinderen van wettige kinderen (H II, art 24).
Een dochter die beneden de twintig jaar zonder toestemming van vader of moeder trouwt, mag worden onterfd (H II, art 25).
De langstlevende echtgenoot wordt voogd over de eigen kinderen en hun erfdeel. Zijn beide echtgenoten overleden, dan wordt het oudste en naaste manhoofd van vaders kant voogd. Is die er niet, of niet kapitaalkrachtig genoeg, dan komt het oudste en naaste manhoofd van moeders kant daarvoor in aanmerking. Een dergelijk voogd wordt als “geboren” voogd aangemerkt. De voogd moet een borg stellen voor tweemaal de waarde van de erfenis. Als toeziend voogd treden twee van de naaste mannelijke familieleden op. Eén van vaders kant, en één van moeders kant. Eventueel mogen vader of moeder een “gecoren” voogd aanwijzen, als er geen naaste familie daarvoor in aanmerking komt. Als één of meer voogden ontbreken, mogen schout en schepenen een goede man aanwijzen, die rijk genoeg is om de vereiste borg te stellen. Voogden leggen voor schout en schepenen onder eed, of met ander deugdelijk bewijs, (jaarlijks?) rekening en verantwoording af (H II, art 27).
Wezen worden handelingsbevoegd met 15 jaar (zoons), resp. 12 jaar (dochters). Ze kunnen langer onder voogdij gehouden worden, als schout en schepenen met voogden en toeziend voogden dat behoorlijk vinden en onder eed bevestigen (H II, art 31).
Neemt iemand een gekocht goed mee zonder te betalen, dan mag de verkoper zich verhalen op alle goederen van de koper binnen het rechtsgebied (H II, art 34).
Moeren of darinck delven (turf steken, of veen afgraven) buitendijks, dichter bij de zeedijk dan dertig roeden, is verboden. De dader is gehouden tot schadevergoeding, en moet aan de graaf nog dertig pond boete betalen (H III, art 37).
Zelnering (veen verbranden om zout daaruit te winnen) is verboden. Per geval staat daar een boete van honderd pond op aan de graaf. Eventuele schade aan land of vruchten moet daarnaast worden vergoed (H III, art 38).
Binnendsdijks mag alleen voor eigen behoefte darinck gedolven worden, op een manier die zo min mogelijk schade veroorzaakt. Op overtreding staat een boete van honderd pond aan de graaf (H III, art 39).
In watergangen binnen of buiten de sluizen mogen geen hoofden of dammen worden gelegd. Er mag alleen met een hengel worden gevist. Overtreding wordt beboet met tien pond. Op onbevoegde waterinlaat staat een boete van zestig pond, als dat door dijkgraaf, gezworene, schout, of schepenen wordt geconstateerd (H III, art 40).
Op bedreiging met een mes of ander steek- of slagwapen met een lemmet langer dan twaalf duimen (30 cm), staat een boete van tien pond. De ambachtsheer krijgt daarvan 2/3, schout 1/6, schepenen 1/6 (H III, art 41).
Gebruik van valse maat (verkopen op mindere maat of gewicht dan beloofd) wordt bestraft met drie pond. De ambachtsheer hiervan 1/3, schout 1/3, schepenen 1/3 (H III, art 42).
Een man mag het goed van zijn echtgenote niet in een gevecht, of op andere wijze, op het spel zetten. Ook de vrouw dat van haar echtgenoot niet (H III, art 45).
Het goed van echtgenoot of echtgenote dat ingebracht is bij huwelijk, of tijdens het huwelijk uit erfenis verkregen, mag niet verkocht of belast worden door de andere partner (H III, art 46).

vrijdag 27 mei 2011

Vaste formules

In de overgeleverde akten worden veel (min of meer) vaste formules gebruikt, met nogal wat jargon. Om daaruit wijs te worden is er het “Practicijns woordenboekje” (1785). Met als ondertitel “Verzameling van meest alle de woorden in de rechtskunde gebruikelijk”. D.w.z. een bijna complete verzameling van gebruikelijke rechtstermen.
Een testament opgemaakt bij notaris Dignus Petri te Goes begint bijna standaard als volgt:

“In den Naeme Godts amen. Compareerden voor mij Dignus Petri openbaar Notario bij den hove van Hollandt geadmitteert binnen de Stadt Goes in Zeeland residerende en de getuijgen naergenoemd, NN en NN [Namen], wittich man en wijff woonende tot [Plaats], mij Notario wel bekent, gesond van lichaeme, gaende en staende met ons opder aerden. Haere memorie vijff sinnen ende verstand over al wel machtich sijnde en gebruijckende, gelijck allen tselve mij Notario ende den getuijgen klaerlijcken is gebleecken. De welcke aenmerckende ende overdenckende de Menschelijcker Natuijre kranckheit ende broosheijt ende datter niet seeckerder op deser weerelt en is als de doot ende niet onseekerder dan de uuijre der selver” Etc.

In herkenbare woorden omgezet is dat:

“In de naam van God, amen. Voor mij, Dignus Petri openbaar notaris toegelaten door het Hof van Holland, kantoor houdende binnen de Stad Goes, en de hierna genoemde getuigen, verschenen NN en NN [Namen], wettige echtgenoten wonende te [Plaats], mij notaris bekend, gezond van lichaam, gaande en staande met ons op de aarde. Hun verstand goed machtig en gebruikende, zoals dat alles aan mij notaris en getuigen helder is gebleken. Welke, opmerkende en overdenkende de beperktheid en broosheid van de menselijke natuur en dat er niets zekerder op deze wereld is als de dood en niets onzekerder als het uur daarvan” Etc.

De gehanteerde formules doen nu misschien wel eens wat lachwekkend aan, maar waren zeer serieus bedoeld. Voorbeeld is het volgend formulier om de vierschaar te bannen (RAZE 3601, fol. 1). Daarin kon een getuige onder ede worden gehoord.


Schietgebed was tot in de zeventiende eeuw “Van oorlog, pest en honger, verlos ons Heer”. Dat was niet voor niets. Want oorlogen waren er te veel. Pest en honger deden zich naast overstromingen ook nogal eens voelen.
Na de lange Vrijheidsstrijd tegen Spanje (1567 - 1648, onderbroken door het Twaalfjarig Bestand, 1609 - 1621), volgden er nog verschillende oorlogen of tijden van grote oorlogsdreiging. De Republiek werd vooral bedreigd door de opkomende wereldmachten Engeland en Frankrijk (1652 - 1654, 1665 - 1667, 1672 - 1678, 1701 - 1713, 1780 - 1784). Slotstuk was de inval van Pichegru (1795). Daarna kwam ons land onder Franse overheersing.
Als jaren waarin de pest slachtoffers maakte in Zeeland, worden in een werkje van de geneeskundige A.A. Fokker speciaal 1603, 1625, 1635, 1657, en 1664 - 1668 genoemd.

Dagelijks leven

De huizen in de Dorpsstraat van Wemeldinge zijn letterlijk en figuurlijk op oeroude fundamenten gebouwd. Die sfeer (de lijn van vroeger naar nu), wordt schitterend in beeld gebracht door de volgende plaat, waarschijnlijk gemaakt omstreeks 1750 (Bron: Zelandia Illustrata).


Lang werd het dagelijks leven (niet alleen in Wemeldinge) beheerst door staat, stand, gewoonte, en gebruik. Daarbinnen vooral door het zich steeds herhalend ritme van jaar, seizoen, week, en dag. Alleen verstoord door de wisselingen van weer en fortuin. Het besef daarvan klinkt in vaste formules in de testamenten door. De Kerk gaf op allerlei manieren een belangrijk geestelijk houvast. Met de zondagse kerkgang, en rituelen rond doop, huwelijk, en begraving.
De daglengte werd tot diep in de negentiende eeuw bepaald door zon en kerkklok. Die tijd was variabel. In de winter waren de uren korter dan in de zomer. Gebruikelijk was (tot de invoering van de standaardtijd onder invloed van telegraaf en spoor), dat er twaalf "uren" in de dag gingen. Van opgang tot ondergang van de zon. Zonnestand en uurslag gaven genoeg houvast, om in te schatten hoe laat het ongeveer was.
Naar onze begrippen had men omstreeks 1600 nog weinig waardevolle bezittingen. Lang waren lijfgoed, bed, wat huisraad, en een enkel sieraad (eventueel naast de gereedschappen voor het beroep), vrijwel het enige wat in boedels aangetroffen werd. Geld was er meestal weinig. Guldens en Vlaamse ponden waren voor de gewone man vooral rekengeld, geen dagelijks betaalmiddel. Een goed dagloon was voor een arbeider of knecht twintig stuivers.
Men hoefde voor het dagelijks leven ook weinig dingen te kopen. Een lapje grond, en een melkkoe of een geit, verschaften het hele jaar door wat nodig was voor het dagelijks eten. Huisvlijt leverde misschien nog produkten op, die wat stuivers opleverden op de markt. De Goesse weekmarkt was op dinsdag. De Goesse jaarmarkt duurde acht dagen in augustus.
Overeenkomsten (koop, huur, pacht) werden vooral mondeling afgesloten. Op ‘s mans eer, op palmslag, en met contante betaling. Daarnaast werd ook wel op krediet gekocht. Dat gebeurde waarschijnlijk het meest bij grote aanschaffingen. Daarnaast voor aankopen in de winkel en verteringen bij de caféhouder. Pacht, hypotheek, of huur werden meestal met een vast bedrag per jaar afbetaald. Al deze schulden waren jaarschulden. Gebruikelijk was, dat die met Bamis (1 oktober), of op St. Catharijnedag (25 november) werden voldaan. Dan was de oogst binnen, en ook het jaarloon uitbetaald.
Het Oud-Vaderlands gewoonterecht (vooral de Keur van Zeeland) verschafte tot 1800 nog het rechtskader. Schepenen moesten dat in de praktijk toepassen en verder invullen. Als gevolg daarvan zijn allerlei formulieren en ordonnanties op schrift gesteld. Een deel daarvan bleef bewaard. Daar zijn pareltjes bij uit de Schepenboeken van Wemeldinge. Zoals de ordonnantie op de pacht van de cijns op de verkochte wijnen, bieren, olie en azijn, een reglement voor verkopingen, eedsformulieren, en de ordonnantie voor de schutters, ’s Lands Wachten, de schoolmeester, het veer op Gorishoek. Gebruik en gewoonterecht waren verder niet vastgelegd. Schriftelijke overeenkomsten vulden die zo nodig aan.
In Schepenakten zijn vooral leveringen van stukken grond of huizen beschreven. Naast boedels, verkopingen, vorderingen op nalatenschappen, en schuldbrieven.
De gemiddelde levensverwachting zal vijftig of zestig jaar zijn geweest, voor ieder die de volwassen leeftijd haalde. De kindersterfte was hoog. In Wemeldinge hebben zich (voorzover bekend) tussen 1600 en 1800 geen grote overstromingen voorgedaan. Wel sloeg in de 17e eeuw nog enkele malen de pest toe. Later deden ziekten als cholera en tyfus zich gelden.
Opvallend is (gezien door de ogen van nu), dat een Rekenmeester tegelijk ook mocht optreden als pachter van de dubbele honderdste penning. Verder, dat het leren van een ambacht, zoals dat van kleermaker, zelfs in een predikantsgezin hoog aangeslagen werd. Een molen, of een schuit, een winkel, of een tapperij, waren toen ook in gegoede families belangrijke middelen om geld te verdienen. Dat lukte niet altijd. Toch hield men soms hardnekkig vol. Enkele ondernemingen wisselden opvallend vaak van eigenaar. Overgedaan wegens schulden.

woensdag 25 mei 2011

Wemeldinge

In de “Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden” (1751) wordt Wemeldinge als volgt beschreven:
“Omtrent een Uur gaans [d.w.z. ongeveer 5,6 km] ten Noordwesten van Iersike legt het Dorp Wemeldinge, in de Heerlijkheid van dien naam, welke zig langs de Noordkant des Eilands uitstrekt. Voorheen lagen ten Noorden van dezelve nog de Heerlijkheden Sichuit en Sturmesant [Stormezand], doch deze zijn, door de zware en menigvuldige Grondbraken [dijkvallen], bijna geheel weggespoeld, zoo dat ‘er niets meer dan een klein Poldertje genaamd Sturmesant, ruim 30 Gemeten groot, van in wezen [overgebleven] is. Behalve dat zijn ‘er nog twee kleine Poldertjes of Inlaagen, genaamd Koude en Kaars-Polder, beoosten Sturmesant; en één, genaamd het Verderf, daar tusschen, welker dijken dikwijls aan zware Grondbraaken onderheevig zijn, gelijk in ’t jaar 1649, wanneer voor den Polder het Verderf de geheele Zeedijk, ter lengte van zestig of zeventig Roeden [200 - 250 m], weg viel.
Het Dorp Wemeldinge heeft ten Noorden van zig een Haventje en een Kaai, waarvan twee of drie schepen [veerdiensten] afvaaren. Het is redelijk groot en fraai, doch mede merkelijk [voor een deel ook sterk] vervallen; bestaande uit een lange en breede Straat, aan beide zijden met Huizen bebouwd.
De Kerk staat Westelijk een end wegs van het Dorp af, tusschen twee Vloedbergen [Dekker geeft een andere interpretatie]. Zij is tamelijk lugtig [sierlijk] en heeft een hoogen Tooren. [...] In dit Dorp en Heerlijkheid zijn in ’t jaar 1747 geteld honderd drie en twintig huizen en een Koornmolen. [...] Zij is aan schotbaar [aan te slaan voor de grondbelasting] Land groot 1953 Gemeten 165 ½ Roeden, en behoort grotendeels aan den Heere Dr. Pieter Coomans, Oud Burgemeester der Stad Goes.”

Volgens een kaart uit het Archief van de Stad Goes (Kaartarchief, nr 22) zag de omgeving van Wemeldinge er omstreeks 1750 als volgt uit. De Zandweg bestaat dan al. Volgens Dekker (“Een Zeeuws Dorp”, p. 136) werd die tussen 1675 en 1700 aangelegd. Opvallend is het betrekkelijk gering aantal woningen buiten het dorp. Veel minder dan de 40 - 50 die er in die tijd waren volgens andere bronnen. Zijn in het buitengebied op deze kaart mogelijk alleen enkele grote hofsteden aangeduid ?

 

Omvang en ontwikkeling van de Wemeldingse bevolking kunnen alleen met ruime marge worden ingeschat. Over het hele tijdvak 1600 - 1800 zal de bevolking wel zijn toegenomen. Maar onregelmatige in- en uitstromen zullen van tijd tot tijd grote verstoringen hebben veroorzaakt.
Vermoedelijk heeft de Hervorming, ook in Wemeldinge, een tijd lang tegengestelde effekten gehad. Mogelijk wel drie tot vier generaties. Een eerste uitstroom van families die Rooms Katholiek wilden blijven, en een bij vlagen optredende instroom van aanhangers van de “nieuwe leer”. Ongetwijfeld hebben bovendien verschillende vormen van onheil telkens weer diepe gaten geslagen. Overstromingen, oorlogen, economisch moeilijke tijden, en ziekten leidden tot tijdelijke terugloop van de bevolking.

Een eerste taxatie geeft Dekker (“Een Zeeuws Dorp”, p. 149, 150). Hij komt, zoals ook al eerder werd vermeld, voor 1582/83 tot 163 woningen*, met rond de 800 inwoners. De “Tegenwoordige Staat” geeft in bovenstaand citaat een flink lager getal voor 1747. Met 123 woningen, dus waarschijnlijk ongeveer 600 inwoners. Dat kan worden getoetst met de Ledenlijst van de Hervormde Kerk. Ook die wijst in de richting van ongeveer 120 gezinnen (woningen). In het laatste kwart van de 18e eeuw waren er volgens die lijst 553 volwassenen kerklid. Dan zullen er nog 250 tot 300 doopleden zijn geweest (gebruik makend van de leeftijdsverdeling van 1811). Dat levert een getal op, dat toch flink te hoog lijkt. Tussen 800 en 850 inwoners. De volkstelling van 1811 komt namelijk duidelijk lager uit. Toen werden 141 woningen geteld, met totaal maar 697 inwoners.
Er zullen ongetwijfeld schommelingen zijn geweest in het aantal inwoners. Maar toch waarschijnlijk niet van honderd of meer binnen één of twee generaties. Een redelijke schatting lijkt dan 600 - 700 voor deze periode.
* In het buitengebied bestonden die in hoofdzaak uit boerderijen en éénkamerwoningen. In het dorp stonden toen volgens zijn gegevens circa 107 woningen.
Volgens de Ledenlijst van de Hervormde Kerk 1765 was de verdeling van het aantal gezinnen (woningen):



Zuid Beveland

De bekende Roman-Visscher kaart geeft een goed beeld van Zuid Beveland omstreeks 1650. Het is dan nog een echt eiland. Alleen te bereiken per schip.
Het eiland wordt gescheiden van Walcheren door het Sloe, van Noord Beveland door Schengen en Nieuwe Diep, van Noord Brabant door het Verdronken Land van Zuid Beveland. Daar verdween ook de vroegere hoofdstad van Zuid Beveland in de golven, Reimerswaal. Voor de kust van Wemeldinge ligt wat overbleef van een andere vroegere polder, Stormesant. Eigenlijk toen al niet meer dan een schor. Van het vaste land gescheiden door een kreek. Geschikt om schapen op te weiden, niet meer voor landbouw. Rond 1638 was Stormesant nog 269 G 244 R groot. In 1690 al niet meer dan 34 G 289 R (de restpolder met inlaag). Herhaalde dijkvallen waren daar de oorzaak van.


Zuid Beveland bestaat uit een lappendeken, van veel kleine en enkele grotere polders. Samen met Walcheren wordt dit gebied Zeeland bewesten Schelde genoemd. Voornaamste steden met stem in het eigen landsbestuur (de Staten van Zeeland), zijn Middelburg, Vlissingen, Veere, en Goes. Noord ligt Zeeland beoosten Schelde. Daar bevinden zich nog twee steden met stemrecht, Zierikzee en Tholen.
Al blijkt dat niet uit deze kaart, bijna alle dijken en wegen zullen bomenrijen hebben gehad. Voor hakhout en om beschutting te geven tegen regen, wind, en zon.
Tussen Goes en Kruiningen is dat wel aangegeven. Daar liggen volgens de kaart ook nog (restanten van) enkele vroegere ridderhofsteden. Toen vaak al heringericht tot buitenverblijven van rijke stadsbewoners. Ingetekend zijn Maelstede, Bruwelis, en Gistellis.

Bij nadere bestudering van de kaart valt een vrij omvangrijk militair verdedigingsstelsel op. Het bestaat uit een tiental redouten. Daarvan liggen er zes aan de Westerschelde. Ze vormen aan die zijde de eerste verdedigingslijn tegen invallen van Spaanse troepen uit Vlaanderen. Minstens vier redouten liggen er nog aan de Oosterschelde. Ze hadden daar vooral als doel smokkel tegen te gaan, en ongewenste elementen (zwervers en criminelen) van het eiland te houden. Belangrijke taak was evengoed, te waarschuwen bij een dreigende inval van de Geuzen. Het land leed schade door brandschatting en plundering, ook van hen. Het was als van de kat of van de hond gebeten te worden.
Redout is eigenlijk een te weidse naam voor deze soort versterkingen. Vaak in de vorm van een eenvoudige dijkpost, niet eens altijd beschermd door aarden wallen. Elke post werd bij het vallen van de avond bezet door een rot (acht man), bewapend met vuurroer of piek. Elk redout had een stenen wachthuis van drie verdiepingen. Tot 2-3 m hoogte alleen dikke blinde muren. Op de volgende verdieping een kamer voor de wacht, alleen met een losse ladder van buiten te bereiken. Bij onmiddellijk gevaar werd de ladder binnengehaald. Voor de verwarming was er een open haard, waarin een turfvuur kon worden gestookt. Op de bovenste verdieping werd uitkijk gehouden. Bij onraad loste de wachter een waarschuwingsschot en stak hij een vuurbaak aan. Daarmee werd de voltallige militie van het eiland (’s Lands Wachten, elk dorp had zijn vendel) in het geweer geroepen.
Bij Goes wordt de havenmond zwaar bewaakt door twee schansen. Bij Valkenisse beheerst Fort Keysershooft de vaart op de Schelde.
Niet duidelijk herkenbaar is bij Wemeldinge een redout ingetekend. Bij Couwerherberch, waar ook het veer op Tholen aanlegde. Het redout daar heeft een vijfhoekige vorm. Vermoedelijk was deze versterking wel veilig omgeven door aarden wallen. Het lijkt er zelfs op, dat de dijken daar in dit geval voor zijn benut.

maandag 23 mei 2011

Doodlopend spoor ?

Mijn stamreeks eindigt bij een Jan Mattheusen en een Neelken Pieters. Mogelijk het paar dat in 1611 in Goes trouwde. Jan een jonge man uit Hulst, Neelke een jonge vrouw uit Goes.
De stamreeks is met de mij nu bekende gegevens niet verder door te zetten. Er zijn in Wemeldinge grote hiaten in de kerkelijke administratie. Goes levert geen andere aannemelijke stamouders op. Van het opgespoord huwelijk zijn wel de namen van de moeders bekend, niet die van de vaders. In Hulst zijn de kerkelijke registers tussen 1580 en 1620 ook zeer onvolledig bewaard. Er is een vaag spoor naar een landmeter en oud-schepen. Jan Matheeus Arentss.
Opvallend is tegen deze achtergrond, dat in Wemeldinge tussen 1600 en 1650 verschillende landmeters woonden. Er waren in die tijd nog belangrijke Zeeuwse familie- en handelsrelaties met Vlaanderen. Een handvol sleutelfiguren in Wemeldinge kwam aantoonbaar uit plaatsen als Hulst, Antwerpen, en Luik.

Het is eigenlijk niet zo vreemd, dat het spoor in bijna alle stamreeksen dan dood loopt. De Hervormde Kerk was nog in opbouw. Uitoefening van het Rooms Katholieke geloof was in de Noordelijke Nederlanden verboden. In de Zuidelijke Nederlanden gold juist het omgekeerde. Er waren grote overstromingen in Zeeland. De strijd tussen Staatse en Spaanse legers maakte juist hier diepe littekens in levens en landschap. Alleen voor de meer welgestelden leveren schriftelijke bronnen nog bruikbare aanknopingspunten.

Ook met intensieve bestudering van de beschikbare informatie blijft het voor een groot deel gissen, wie precies wie was in Wemeldinge rond 1600. Vadersnamen en bijnamen geven weinig houvast. Verbanden tussen losse gegevens zijn moeilijk te leggen. Aktes zijn beknopt en op sommige punten vaag. Daarom vragen te over.
Van welke Pieter stamde de schout Pieter Pieters Maelcote af ? Kwam Jan van Antwerpen uit de stad Antwerpen, of ontleende hij zijn naam aan een huis met die naam in de Dorpsstraat van Wemeldinge ? Hoe kwam Janneken blauwschoe aan haar bijnaam ? Oefenden bijvoorbeeld Adriaen Lenaertsz paerdecoper en Symon Andriessen pasteijbacker nog het beroep van hun bijnamen uit ? Etc.
Soms komen er in de stukken intrigerende bijnamen voor, zoals Wildebijle voor een Goesse slager, en Gout voor een Wemeldingse smit. Ging het in het laatste geval misschien om een onbegrepen herkomstnaam ? Goude, in de betekenis van Gouwenaar ?

In veel gevallen is de vermoedelijke herkomst van de latere familienaam wel aan te geven. Dat geldt vooral voor de beroepsnamen. Dat ligt ook voor de hand. Vanzelf spreekt, dat niet elke Bakker, Dekker, Molenaar, en Van der Hoeven (Wemeldingse variant Hovij/ Van Hove ?) eenzelfde bakker etc. als stamvader heeft.
Herkomst wordt al moeilijker voor de familienamen die herleid kunnen worden naar veld- of huisnamen (toponiemen). Daar speelt vooral de vraag, wat er eerder was, de familienaam of het toponiem. Voorbeelden hiervan uit Wemeldinge zijn de namen Casuwele, Crommom, Hoogewech, Hovij, Lampart, Maelcoote, Ruissen, Schoudee, Swaeck, Van Antwerpen.
Andere namen blijven moeilijk te doorgronden. Zoals Ancker, Brick, Dominicus, Lamsberge, Mejonck, Schrande, Verburch.
Het lijkt erop, dat de familienaam alleen in deftige families en vooral in grotere plaatsen ook bij de wat minder gegoeden, al ver vóór 1600 verstarde. Voorbeelden zijn de Wemeldingse families met een duidelijke geslachtslijn naar Goes. Met namen als Block, Brouwer, Oliphant, Van Noorweghe, en In ’t Rad. In de laatste drie gevallen zijn zij genoemd naar een huis of een uithangbord (dan wel een gevelteken).
Voor de genealoog ligt de grootste uitdaging bij de personen die meestal nog hooguit met vadersnaam achter de eigen naam worden aangeduid, zoals in het volgend fragment uit het doopboek.

 

In modern schrift overgezet staat er:
Den 27en decemb(er 1626) is gedoopt het kind 
van Jan Matheeuss en is genaamd 
David. Meter (doopgetuige) Janneken.

Een telling uit de ledenlijst 1606-1617 van de Hervormde kerk van Wemeldinge (143 volwassen nieuwe leden) laat zien, dat bij de mannelijke nieuwe leden (86 personen) veel gebruikte namen waren: Jan (11x), Cornelis (8x), Pieter (7x), Adriaen (6x), en Marinis (5x). Bij de vrouwelijke nieuwe leden waren dat: Neelken (8x), Maeijken (5x), Janneken (5x), Leunken (3x). In nog 3 gevallen wordt de naam van de huisvrouw (echtgenote) niet eens vermeld.

Tot zover deze verkenningen.
De bedoeling is, hierna het dagelijks leven te schetsen in Wemeldinge tussen 1600 en 1800. Aan de hand van verschillende belangrijke thema’s wordt eerst de omgeving van dit Zeeuwse Dorp nader in kaart gebracht. Daarna komen enkele kleurrijke personen het toneel op. Tot slot worden nog de stamreeksen van enkele Wemeldingse families uitgewerkt.

woensdag 18 mei 2011

Voorouders 3

In Wemeldinge kwamen drie verschillende typen namen voor. Zuivere vadersnamen, zoals “Hendrik Fransen”. Beroepsnamen, zoals “Willem (Cornelisse) Dekker”. Plaatsnamen, zoals “Jan (Janse) van Antwerpen”.
Bij het opsporen van onze voorouders geven de vadersnamen het minste houvast. Maar de andere naamsoorten zijn ook erg verraderlijk. In de hele familie Schoenmaker kwam misschien al lang geen schoenmaker meer voor. En bij overdracht van een beroep, huis, hof, of stuk land, ging de naam soms over naar de nieuwe eigenaar.

In Zeeland werd gewoonlijk als volgt vernoemd:

Zoon 1: Naam grootvader van vader
Zoon 2: Naam grootvader van moeder
Dochter 1: Naam grootmoeder van vader
Dochter 2: Naam grootmoeder van moeder
Hierna werden de ooms en tantes vernoemd. Ook “op beurt”, naar vaders- of moederskant.

Gebruikelijk was, dat overleden familieleden met voorrang vernoemd werden. Dan kreeg een kind de naam van een pas overleden grootouder, oom, of tante.
Binnen dezelfde familie komen door vernoeming steeds weer dezelfde namen van vaderszijde voor. Bijzondere namen, zoals Logier en Katelijntje, kunnen daarom gebruikt worden als gidsnaam bij het vaststellen van een vermoedelijke familierelatie. Nieuwe namen zijn in de regel van moederszijde.

Het Zeeuws vernoemingsschema werd niet altijd star gevolgd. En er was nog een Vlaams vernoemingsschema, waarin de eerste dochter de naam van grootmoeder van moeders zijde kreeg. Meestal zijn ook niet de namen van alle kinderen meer bekend. Zo was rond 1680 Hubregt Abrahamse Backer getrouwd met Jannetje Cornelisse. Van hen zijn vijf kinderen bekend, met de namen Leuntje, Cornelis, Johannes, Dingenis, Abraham.
Een familierelatie is soms nog wel aannemelijk te maken aan de hand van vermelde doopgetuigen. Vaak is die relatie niet op het eerste gezicht duidelijk. Zo was op 13 april 1626 Teunken, vrouw van Jan Snoup, getuige bij de doop van Willem, zoon van Heyndrik de Wilde. Welke Jan Snoup werd daarbij bedoeld, en met wie was Heyndrik de Wilde dan getrouwd ?

Een voorbeeld van naamsovergang op een nieuwe eigenaar is te vinden in C. Dekker, “Een Zeeuws dorp in de Middeleeuwen, Wemeldinge voor het jaar 1600” op p. 240. Het betreft de stamboom van de familie van het Blauwhuis. Hierbij gaat de schoonfamilie Waelpot de naam “Van der Veste” voeren. Hetzelfde heeft mogelijk bij de Maelcotes (van de Hof Maelcote) en de Hovij (Hovi’s, van een Hof in de Hovingebuerte) gespeeld.

Het valt niet mee, de familierelaties in Wemeldinge rond 1600 op te sporen. Kwam dominee Jacobus Van der Veste (1606-1616) misschien uit de Waelpot-tak ? En was schoolmeester Mattheus Baudeloot * (1583) familie van de grote familie Matheusse, die volgens Schepenakten en Overlopers al rond 1580 in Wemeldinge leefde ?

In de database van www.weumelinge.nl komt een Jan Mattheusen voor, gehuwd met Neelken Pieters. Zij staan linksonder op het eerder afgedrukt blad uit het Trouwboek van Goes (ondertrouw 9 april, huwelijk 1 mei). De database noemt zes kinderen van hen: Jan (1618), Pieter (1620), Frans (1622), Marijnis (1624), David (1626), Janne (1630). Er zijn verschillende redenen om aan te nemen, dat dit lijstje niet klopt.
De eerste is, dat in een andere bron (Genealogische Afschriften, 119) met volgnummer 1140 wel een Jan Matheeusen en een Neelken Pieters voorkomen. Daar met maar één kind, David (1626). Op volgnummer 1141 staat dan een Jan Mateeusen (echtgenote niet genoemd), met twee kinderen. Marinus (1624) en Janne (1630). Zonder nader bewijs mag niet worden aangenomen, dat het om kinderen van hetzelfde echtpaar gaat. Evenmin, dat dit de Jan en de Neelken uit het Trouwboek van Goes waren. Vreemd is, dat het eerste (?) kind in 1618 geboren zou zijn, terwijl Jan en Neelken al in 1611 trouwden. Maar mogelijk zijn eerdere kinderen niet opgetekend.
Een tweede argument is, dat bij de Jan Mateeusen van volgnummer 1141 twee getuigen optraden die niet direct te plaatsen zijn: Pieta Corn Foortsdr en Abigael Foortsen. Waarom twee Foortsen ? En waren die van de familie Ter Vesten ? Mogelijk is die Jan Mateeusen dus een ander.
Een laatste argument is, dat van Jan Mattheusen en Neelken Pieters, wonend in Wemeldinge, een testament bekend is. Hieruit blijkt, dat in 1656 een eerste kind getrouwd is, een tweede op trouwen staat (GA Goes 2082, Notaris Dignus Petri, fol. 182, 28-03-1656). In latere testamenten van Neelken als weduwe worden alleen een Pieter en een David als zoons genoemd (RAZE 3605, fol. 66, 09-04-1663; GA Goes 2084, Notaris Dignus Petri, fol. 233v, 234, 08-06-1666). Waren zij de enige overlevenden toen ?
Deze vraagpunten verdienen nader uitgezocht te worden.

* De naam Baudeloo(t) kan betekenen, dat deze schoolmeester een monnik was, opgeleid aan de abdij Baudeloo in Gent. In Hulst had de abdij aan de Steenstraat een veilig huis (refugium), dat ook Baudeloo werd genoemd.

dinsdag 17 mei 2011

Voorouders 2

Zoals de database van www.weumelinge.nl laat zien, kan men zelden de familielijn terugvoeren naar 1600. Minder nog naar vroegere jaren. Enkele oorzaken daarvoor zijn zojuist al aangegeven.

Bij de bevolkingsregistratie van 1811 bleek bijna driekwart van de bewoners van Wemeldinge ook daar geboren. Uit plaatsen dichtbij kwam nog eens ruim een tiende. Dat waren de dorpen Biezelinge, Kapelle, Kattendijke, Schore, en Yerseke. Plaatsen ongeveer op een afstand van een uur gaans (5 km).
De rest was verder weg geboren, vaak nog wel op Zuid-Beveland. Er waren maar enkele echte uitschieters. Ongeveer één op de honderd inwoners, bij elkaar zeven, was "import". Geboren in een plaats die ver achter de horizon lag voor bijna ieder in die tijd (Katwijk, Den Haag, Hoogvliet, Nijmegen).
Het is verleidelijk, die lijn naar het verleden door te trekken. Zeeland bestond eeuwenlang immers uit eilanden, met moeizame verbindingen. Men ging hooguit voor bijzondere zaken nog wel naar Goes, of naar de markt op dinsdag daar. Een knecht of meid verhuurde zich bij voorkeur in Wemeldinge zelf, anders in de omringende plaatsen. Een ambachtsman zocht het (misschien noodgedwongen) nog wel wat verderop.

Bij dit beeld moeten enkele aantekeningen worden gemaakt.
De eerste is, dat op verschillende momenten vrij grote volksverhuizingen op gang kwamen. Bijvoorbeeld na 1585 (toen Antwerpen weer in Spaanse handen kwam). Vermoedelijk ook na 1609 (toen grote gebieden in wat nu Zeeuws-Vlaanderen heet, door stormvloed overstroomden, of bewust als onderdeel van verdedigingslinies onder water werden gezet). In het Trouwboek van Goes zijn duidelijke sporen daarvan te vinden. Genoemd worden alleen al op de volgende dubbele bladzijde, met 12 huwelijken in mei 1611:

5 echtparen, waarvan man en vrouw uit Goes kwamen (vermoedelijk ook daar geboren waren)
3, waarvan bij één van de partners aangetekend stond “vander Goes”
4, waarvan geen van de partners uit Goes afkomstig was


Alles bij elkaar kwam dus maar iets meer dan de helft van deze jonge mensen uit Goes. In de andere gevallen kwamen ze uit de volgende plaatsen in Zeeland:
Middelburg, Hulst, Seraartskinderen, ’s Grabbekerke, Cloetinge, Wolphaertsdijk.
Daarnaast uit vroegere woonplaatsen in Vlaanderen:
Antwerpen, Vraesen in ’t land van Waes, St. Anna ter Muyden, St Cruys, Steken in ’t land van Waes.

In Wemeldinge zijn de sporen van “nieuwkomers” wat minder duidelijk. Duidelijk is wel, dat bij voorbeeld een eerste predikant, landmeter, chirurgijn, en schoolmeester in Wemeldinge uit Vlaanderen, Wallonië, of (Vlaams) Noord Frankrijk kwamen. Dat betrof (in volgorde van de genoemde beroepen) Pieter en David van Orliens, Andries Servaes, en Jacob de Brawanter. Misschien ook de families Maes en Van Antwerpen. Eén van de huizen aan de Dorpsstraat heette Antwerpen. Dus in elk geval de naamgever van dat huis zal verbindingen met die stad gehad hebben.

Gezegd is al, dat ambachtslieden misschien voor hun werk en handel het wat verderop zochten. Dat gold zeker voor de schippers. Zij kochten volgens de Schepenakten meestal een schuit bij een andere schipper, of bij de scheepmakers aan de monding van Rotte en IJssel. Ze voeren waarschijnlijk vooral op plaatsen als Rotterdam, Dordrecht, Zierikzee, Veere, Middelburg, Goes, en Antwerpen, of Lillo daar vlakbij.

Bier werd toen nog niet in Wemeldinge zelf gebrouwen. Genoemd worden Jan Jansen en Willem Eeuwoudse Prins, brouwers te Goes, resp. te Rotterdam. Verder de brouwer “In den Orangenboom” te Rotterdam.

Een kleine toplaag op het eiland bleek rond 1600 familie en relaties ver buiten het dorp te hebben. Daartoe behoorden in de eerste plaats de grafelijke officieren en functionarissen van andere overheden (zoals de baljuw, raadsheer, rentmeester, rekenmeester, dijkgraaf). Daarnaast de Ambachtsheren en de notabelen van het dorp (predikant, chirurgijn, schoolmeester, landmeter).
Het dorpsbestuur was lang in handen van de rijke boerenfamilies met namen als Maelcote, Rijn (Foortsen), Schoudee.  Zij waren de eerste bewoners van hofsteden als de Hof in de Ruijsen, het Stelhuis, het Hof Maelcote, en het Huis ter Vesten, ook wel het Blauwhuis genoemd. Volgens C. Dekker (“Het kerkje van Adriaan van Velzen”, lezing gehouden in 1969) mogen in dit rijtje ook de families Dominicus, (De) Schipper en Wabeke worden genoemd. Later kwamen daar, volgens dezelfde bron, als nieuwe namen Dekker (van Maelcote) en Lindenberg(h) bij.

maandag 16 mei 2011

Voorouders 1

Het voorgaand lijstje bevat bijna geen familienaam die nu nog in Wemeldinge voorkomt, dus de lijn naar onze voorouders is zeker niet meteen duidelijk. Verder zijn de beroepen lang niet altijd vast te stellen. Nog moeilijker, waar ieder precies woonde. Toch zijn dat de hoofdvragen bij genealogisch onderzoek.

Veel bijzonderheden zijn te vinden in de Schepenakten van Wemeldinge. Voor een groot deel zijn de oorspronkelijke teksten (in oud handschrift, dat gedeeltelijk moeilijk te lezen is) uitgetypt en in een serie boekjes vastgelegd. In deze vorm zijn de gegevens nog moeilijk aan elkaar te koppelen.
Duidelijk is wel uit enkele akten, dat bijvoorbeeld Jan Jacobsz Schoe(n)maker (overleden omstreeks 1638) beslist geen lapper of schoenmaker was. Hij liet aan zijn weduwe en kinderen meer dan 26 gemeten land na. Een gemet was een stuk grond, dat  in een dag van zonsopgang tot zonsondergang  te bewerken was. Dat was bij benadering 40 x 100 m (0,4 hectare). Elk kind kreeg hiervan zijn gerechte part, bovendien nog 25 Pond Vlaams contant. Dat was ongeveer 150 gulden. Voor die tijd een flinke som. Waarschijnlijk circa drie keer de kosten van voeding en kleding voor een kind.
Twee oudere broers van de halfwezen traden als voogden van de jongere kinderen op. Zij komen ook in het lijstje voor. De één was Cornelis (schepen), de ander Jan (belastingpachter). Deze voogden worden aangeduid met hun vaders naam, als Cornelis, resp. Jan Jacobszoon Schoenmaker.
Deze gegevens komen uit de Schepenakten van Wemeldinge (RAZE 3595 fol. 2, 8v, 27, 45v, 55 en 3622 fol. 2).

Namen van een groot deel van de volwassen mannelijke bevolking van Wemeldinge zijn te vinden in het Grondregister, Overloper genoemd. Doorgaans werd elke zeven jaar het land opgemeten, en vastgelegd wie grondeigenaar was, en wie eventueel de pachter(s). In boekjes uitgegeven (uitgetypte) overlopers zijn er onder meer van 1582, 1589, 1624, 1645, en 1687.

De lijn naar onze voorouders wordt vóór 1811 (het jaar waarin het bevolkingsregister werd ingevoerd) steeds vager. Archieven zijn gedeeltelijk verloren gegaan, alleen belangrijke transacties werden vastgelegd, en vaste familienamen werden nog niet gebruikt.

Voor het uitpluizen van de familielijn zijn de kerkelijke registers belangrijk. Vooral de Doop-, Trouw-, en Begraafboeken, als die bestaan.
In Wemeldinge zijn de doopgegevens tussen 1597 en 1622 niet bijgehouden. Ook daarna zijn er nog wel hiaten. Lang niet altijd zijn de gegevens van vader en moeder vastgelegd. De lijst met huwelijken begint pas omstreeks 1750. Een begraafboek voor de NH Kerk van Wemeldinge bestaat niet. In een Ledenlijst zijn gedeeltelijk wel overlijdensdata aangetekend. Dan zijn er nog de Kerkrekeningen, waarin de lasten en baten werden verantwoord. Lasten voor onder meer de dominee, de koster, de schoolmeester, en van materiaal en arbeidsloon voor onderhoudswerk. Baten bijvoorbeeld uit stoelhuur en klokluiden.

De Kerkrekeningen leveren nog andere interessante gegevens op. Speciaal over de beroepen het volgende.

Kerkmeester was in de jaren 1634-1636 Cornelis Janssen Snoup. Predikant toen Mr Jacobus Plateel. Zijn tractement werd betaald door de Staten van Zeeland. Dat bedroeg 25 Pd als hij gehuwd was, en per eigen kind nog 8 Pd 6 Sch 8 Gr Vlaams. * Van de kerk kreeg hij een toeslag van 6 Pd 5 Sch Vlaams. Mr Jacob de Brawanter, schoolmeester (de bijnaam betekent Brabander, Vlaming) kreeg veel minder voor een jaar werk, 22 Pd Vlaams. Daarvoor was hij ook nog voorzanger en koster. In 1637 volgde Mr Cornelis Pietersen de Vrijere hem in die functies op. Deze hielp met schilderen van de kerk.
Mr Andries Servaes, chirurgijn, verrichtte, naast zijn werk als huisarts en mogelijk nog barbier, net zo goed andere taken. Hij hielp bijvoorbeeld Frans Jansen smit met het repareren van het uurwerk. Hiervoor kregen zij samen 12 Sch Vlaams betaald.

In de Kerkrekeningen tot 1640 zijn nog de volgende nieuwe namen en beroepen aangetroffen.
Jan Cornelisse Braber, schotter (dorpsbeambte om loslopende dieren te vangen). Hielp ook met het sneeuw ruimen op het kerkestraatje.
Job Cornelissen, ook genoemd Job Cornelisz Kasuweele, manusje van alles. Ving de uilen weg uit de kerk, maar metselde en pleisterde bijvoorbeeld ook de kerkmuur.
Cornelis Marinusse Coster (ordebewaker). Kreeg per jaar 10 Sch Vlaams om de honden uit de kerk te verjagen.
Jacob van Exem, smid. Kreeg voor arbeid en ijzerwaren 3 Pd 19 Sch 9 Gr Vlaams.
Jacob Janssen Hoogenthoorn, leidekker. Repareerde het schaliedek voor 4 Pd 11 Sch 3 Gr Vlaams.
Pieter Jan Huyssen, timmerman. Later wordt nog een Davit Gilissen timmerman genoemd, met Symon Knecht als helper.
Frans Jansen, smid wordt bij verschillende werkjes samen met dezelfde knecht genoemd. Zij maakten onder andere de trasbak (opvangbak voor regenwater bij de kerk) schoon.
Abraham Lesier, greelmaker [te Goes] (gareel-, of tuigmaker). Leverde twaalf leren brandemmers voor 4 Pd Vlaams.
Leyn Fransen Maes, tapper in het voorgaand lijstje. Leverde de kalk bij verschillende reparaties.
Ingel Michielsen, glazenmaker. Repareerde de kerkruiten.


* Bedragen in Ponden (Pd), Schellingen (Sch), Groten (Gr) Vlaams. In een Pond Vlaams (rekenmunt) gingen 20 Schellingen van elk 12 Groten, ofwel 240 Groten. Een Pond Vlaams was ongeveer gelijk aan 6 Caroliguldens (rekenmunt), van elk 20 stuivers. Er bestond geen vaste wisselkoers, omdat die afhankelijk was van het gewicht en edelmetaalgehalte van de gebruikte munten.

zaterdag 14 mei 2011

De Straete

Wemeldinge had in de twee eeuwen na 1600 waarschijnlijk 600 - 700 inwoners *. Bijna ieder woonde toen in de ring van het dorp (binnen de Achterwegen), aan de Dorpsstraat. Eeuwenlang bleef de kern van het dorp bijna hetzelfde. Alleen de bewoners kwamen en gingen. De huizen werden groter, maar kwamen ook dichter op elkaar te staan. Een kaartje uit 1813 geeft het volgende beeld. Het kan worden vergroot door op het plaatje te klikken.




De Dorpsstraat werd vroeger Heerenweg genoemd, of kort de Straete. Die weg is een kleine 500 m lang, en nog altijd gedeeltelijk bestraat met keien (in de randen waar de bomen staan). Verspreid in de polder woonde het kleinste deel van de Wemeldingse bevolking. Boerenfamilies op enkele hofsteden. Landarbeiders en meiden in huisjes in de buurt. Maar ook wel een paar deftige families. In een volgend hoofdstuk meer daarover.

Rond 1600 waren er twee molens in Wemeldinge. De molen aan de westkant van het dorp werd gepacht door Heyndrick Jansen molenaar. De pachter van de oostmolen was mogelijk Pieter Pauwels, die later ook als molenaar wordt genoemd. De molens waren bezit van de Ambachtsheren, die zelf niet in het dorp woonden. Zij bezaten het maalrecht. Dat hield in, dat iedere dorpsbewoner zijn graan in één van beide molens moest laten malen.

In de ring van het dorp woonde een enkele winkelier, verschillende caféhouders (tappers), en de vaklieden. Zoals de smid, timmerman, metselaar, dekker, wever, en schoenmaker. Verder waren er nog enkele schippers, de schoolmeester (tegelijk voorzanger en koster), de chirurgijn, en de dominee.

Het dorpsbestuur bestond uit schout en schepenen. De schout was rechter en tegelijk hoofd van de politie, de schepenen vergelijkbaar met de wethouders van nu. Zij hielden op een vaste (vooraf aangekondigde) dag per week rechtszitting. Dan werden de voorgelegde zaken, als dat kon, meteen afgehandeld. Bijvoorbeeld eenvoudige testamenten, overeenkomsten van koop, huur, pacht, en geldlening vastgelegd. Voor grote en ingewikkelde zaken moest men toch naar de notaris, bijvoorbeeld in Goes.
Er gingen (blijkt uit tellingen) vaak lange tijden voorbij, zonder dat zaken werden ingebracht. Een enkele keer moesten extra zittingen worden gehouden.

Lang niet alle namen en beroepen uit het Wemeldinge van vroeger zijn nu nog bekend. Het volgende lijstje geeft wel een aardig beeld wie er zoal aan de Straete woonde. Het beeld is ontleend aan akten rond 1630.
Eén voorbehoud hierbij. Niet altijd is vast te stellen, of het aangegeven beroep nog wel door die persoon (in Wemeldinge, aan de Straete) werd uitgeoefend. Niet alle koppelingen blijken achteraf juist. Zo was Sacharis Macharisse geen biersteker, maar advocaat-procureur.


Toelichting
In dit overzicht komen meer schouten en schepenen voor, dan er in een bepaald jaar dienst deden.
Het dorpsbestuur had tussen 1600 en 1650 een omvang van 10 man of meer. Dat waren schout, secretaris, 7 schepenen (dit aantal is niet helemaal zeker), en de bode. Uit de schepenen werden er drie benoemd in het armbestuur. Elk jaar traden drie of vier schepenen af. Lang ging het ambt van vader op zoon over. Het werd anders zoveel mogelijk in de familie gehouden. In 1649 volgde Marinus Pieters Verburch als schout Steven Mejonck op. Dat was in elk geval aangetrouwde familie. Dignis Mejonck bleef secretaris.

* C. Dekker komt in "Een Zeeuws Dorp in de Middeleeuwen" (p. 150) tot een hogere inschatting. Een aangenomen gemiddelde van 5 personen per woonplek, levert bij hem ca. 820 inwoners op in 1582/83. Hij geeft wel aan, dat de mogelijke foutmarge in zijn (elke) taxatie groot is. Ook, dat er schommelingen zullen zijn geweest in het inwonertal. Deze punten krijgen nog nadere aandacht.