dinsdag 31 mei 2011

Dorpsleven

Bij het doorlezen geven de Schepenakten een aardige indruk van het dagelijks leven in het dorp. Tenminste als rekening gehouden wordt met vertekening. Want niet ieder komt voor op de schepenrol. De akten hebben in hoofdzaak betrekking op transporten (verkopen van grond en/of huis). Beide partijen bij dit soort transacties komen vooral uit de middenlaag. Deze groep had meer bezittingen dan gemiddeld, en wat eigen kapitaal. Het waren middenstanders. Kleine handelaars, ambachtslieden, schippers, gezeten burgers. Zij hadden in de regel een huis in het dorp, en in de polder grond in eigendom of pacht. Hun bezit was dan meestal nog wel met schuld belast. Deze groep vormde vermoedelijk ongeveer een kwart van de bevolking.
Hiernaast komen veel transacties voor van notabelen. Tot deze groep kunnen dijkgraaf, schout, schepenen, schoolmeester, chirurgijn, landmeter, en andere funktionarissen worden gerekend. Interessant is, dat Ds Jacob De Clijver (predikant van 1649 tot 1680 te Wemeldinge) als geldschieter optrad. De notabelen woonden in de regel nog in het Dorp.
Bij grote transacties waren bijna altijd partijen van buiten betrokken, vaak uit Goes. Hun zaken werden door schepenen als gemachtigden afgehandeld.
Slechts een enkeling uit de verzamelde akten was echt rijk. Het was duidelijk al een uitzondering, als een echtpaar aan elk van hun acht (!) kinderen Pd 50 Vls (Gld 300) kon vermaken. En helemaal, als goederen ter waarde van elfduizend gulden als onderpand waren te geven. Een weduwe liet wel eens een accoord vastleggen, met de aangestelde voogden. Standaard was dan een belofte, om de achtergelaten kinderen naar staat en stand verder op te voeden. Soms kreeg elk kind bij de afwikkeling van een nalatenschap een gift, als eenmalige vergoeding voor het vruchtgebruik door langstlevende van het nagelaten goed. Bijvoorbeeld een rosenobel.
Het eerste voorbeeld komt uit een testament langstlevende van Jan Jacobsen schoemaker en zijn huisvrouw Janneken Marinis. Zij waren blijkbaar in goede doen. Het tweede komt uit een akte van Vrouwe Agnes Baltens, wed. wijlen Jonker Caspar Uttenham, ambachtsheer van Wemeldinge. Zij behoorden duidelijk tot de elite van het eiland. Het derde betreft Catelijnken Piers, weduwe van Adriaen Janse. Nadere gegevens over dit echtpaar zijn in de akte niet vermeld. Bronnen: RAZE 3595 II, fol 90v (01-10-1636); RAZE 3597 (14-07-1657), fol 138; RAZE 3595 II fol 99 (16-08-1636).

Wat een rosenobel (een goudstuk) waard was, is niet te zeggen. In 1575 had die munt, volgens een koerslijst van de Staten van Zeeland, een waarde  van Pd 1.5.6 Vls. Omgerekend zijn dat 153 stuivers * (Gld 7,65). Bekend is verder alleen, dat de wisselkoersen in het eerste kwart van de zeventiende eeuw sterk opliepen. Ook had elke muntsoort en serie (muntslag) een eigen waarde op grond van het gewicht aan goud of zilver. Verlaging van edelmetaal gehalte bij nieuwe uitgifte was aan de orde van de dag. Ook was er nog mee te knoeien. Een randje kon worden afgeknipt. De wisselaar had daarom zijn toetssteen en weegschaal nodig, om de waarde van een aangeboden munt vast te stellen.

Uit de akten van Transport zijn de volgende huizen en bewoners te benoemen voor de Dorpsstraat rond 1650. Omdat niet elk huis in die tijd van eigenaar veranderde, kan geen volledige reconstructie worden gemaakt.


Vanzelfsprekend had iedereen te maken met wisselend economisch tij. Volgens economisch-historische studies bleef het inkomen van een landarbeider tussen 1600 en 1800 (gemiddeld) toch ongeveer gelijk. De verdiensten van een geschoold arbeider in de stad (zoals een lakenwever) lagen wel beduidend hoger. Genoemd worden jaarlonen van Gld 200 resp. 300, als gemiddelden. Daarbij is van belang, dat een landarbeider maar voor een seizoen werk in dienst kwam. Van 1 maart tot 11 november, twee weken voor St Catharijnedag. Dan werd hij uitbetaald en bedankt. Tot het voorjaar moest hij met zijn gezin leven van wat een lapje grond, en misschien een varken voor de slacht, had opgebracht. Meestal was er nog wel een toom kippen. Lang niet altijd ook een koe of een geit voor de melk.
Lukte het niet om rond te komen, dan moest de hand bij de armenzorg (diaconie) worden opgehouden. Alleen oppassende burgers en goede kerkleden ontvingen dan wat tijdelijke hulp. Bedeling werd in geld of in natura gegeven, en zeker niet ruim, ook al was er genoeg in kas. Weeskinderen en armen werden zo mogelijk uitbesteed. Volgens rekeningen van 1770 kregen de kinderen dan zoiets als Pd 1 Vls aan zakgeld voor een heel jaar, een volwassene ongeveer hetzelfde per maand. Degene die een arme of weeskind in dienst nam, kreeg daarvoor uit de armenkas een kleine vergoeding (bijvoorbeeld Pd 6 Vls per jaar). Een kind kreeg in de leeftijd van 12 - 15 jaar gelegenheid een vak te leren bij een ambachtsman. Een volwassene zal meestal als meid in huis, resp. als knecht in bedrijf, hebben gewerkt.

* De gehanteerde omrekeningstabel is:
1 Pd Vls is 6 guldens, of 120 stuivers.
1 Sch Vls is 1/20 Pd Vls, of 6 stuivers.
1 Gr Vls is 1/12 Sch Vls, of ½ stuiver.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten