zaterdag 28 mei 2011

De Keur van Zeeland

Een belangrijke basistekst over deze Keur werd in 1920 uitgegeven door R. Fruin. Hij spreekt in het meervoud van Keuren, omdat er verschillende versies zijn geweest. Een origineel stuk (charter) uit 1495 werd aangetroffen in het gemeentearchief van Middelburg. Hiernaast was er het Rijksarchief Zeeuwse Eilanden (RAZE). Verder uitgebreid met andere collecties, vormen zij nu het Zeeuws Archief (ZA).

De Keur gaf een beknopte vastlegging van de wet, de voornaamste rechtsregels. De Hoge (grafelijke) Vierschaar kwam zelden meer bijeen, omdat die voorgezeten moest worden door de graaf zelf, zijn zoon, de landvoogd, of de stadhouder. Er ontstond wel omvangrijke jurisprudentie bij de gerechtshoven. Met name bij het Hof van Holland, of het Hof van Zeeland voor hun rechtsgebied. Daar werden alle geschillen behandeld over eigendommen buiten het rechtsgebied van de schepenbanken, naast zaken in hoger beroep. Rechtsgeleerden gaven hun nadere uitleg.
Schepenen hadden vaak zeer beperkte rechtskennis (het waren immers doorgaans geen juristen). Zij mochten toch alle, ook de wat ingewikkelder zaken behandelen, over eigendommen of personen op hun grondgebied. Partijen lieten zich dan wel door daartoe bevoegde juristen (advocaten en procureurs) bijstaan.
Het eerste hoofdstuk van de Keur behandelde onder meer: de wijze van bijeenroepen van de Hoge vierschaar, de ambten van  rentmeester, dijkgraaf, ambachtsheeren, en schepenen, en de wijze van procederen. Het tweede hoofdstuk behandelde hoofdzaken van goederen- en erfrecht. Het derde bevatte vooral onderdelen van het procesrecht.
De Keur werd later nog op onderdelen verhelderd, en met nieuwe artikelen uitgebreid. Opeenvolgende wetgevers waren vooral Philips de Schone en Karel V. De Staten-Generaal, en als lagere instantie voor dit gebied de Staten van Zeeland, vulden de regels nog aan. Meestal in de vorm van plakkaten (bekendmakingen), of ordonnanties (reglementen). De eerder genoemde beambten konden voor hun rechtsgebied nog nadere richtlijnen geven.
Geldboetes worden in deze Keur genoemd in eenheden van het Pond Tournoys (ponden, schellingen swarten). In later toegevoegde artikelen zijn de geldboetes gesteld in Ponden Vlaams (ponden, groten).

Enkele voor het dagelijks leven in Zeeland interessante punten zijn (eigen samenvatting):

Een dagvaarding wordt in het openbaar voorgelezen. Duidelijk daarbij aangegeven wie de rechtszaak aanspant, en voor welke zaken (H I, art 1)
Verlies van een rechtszaak levert een geldboete op. Ook moeten de kosten van gedaagde worden betaald. Betaling kan worden afgedwongen door gijzeling in de gravensteen (H I, art 13).
De dijkgraven van de grootste waterschappen mogen alleen worden benoemd door graaf, of rentmeester. De dijkgraaf van een kleiner waterschap door de ambachtsheeren. Zij moeten een eed afleggen in handen van de graaf, of rentmeester, resp. ambachtsheeren. Strekking daarvan, dat zij geen eigen profijt zullen zoeken, maar het land dienen zoals dat behoort en op zo'n manier als het meest dienstig is voor het land (H I, art 26).
Wanbetaling van dijkgeld of waterpenningen levert na ingebreke stelling (ban) een boete op van negen schellingen swarten na 14 dagen. Die loopt op met de duur van wanbetaling, tot 27 schellingen swarten na zes weken. Op veroordeling in hoger beroep kan boete tot dat laatste bedrag volgen. De boete komt ten goede aan dijkgraaf of schout (H I, art 28).
Iemand komt alleen in aanmerking voor het ambt van dijkgraaf, als hij bekend staat als wijs en nut, binnen het gebied woont, en tenminste twintig gemeten land onbelast bezit. Een gezworene (dijkmeester) moet tien gemeten land onbelast bezitten. De waarde per gemet minstens dertig pond swarten zijn (H I, art 31).
Behandeling van een rechtszaak dient in het openbaar afgekondigd te worden, op zondag in de kerk. Daarbij aangegeven, op welke dag in de komende week de zaak zal worden behandeld (H I, art 34).
 Als een eis tot betaling is toegewezen, moet de schuldenaar zijn schuld voldoen in geld, of door overdracht van onbelaste goederen. Anders kan hij gevangen worden gezet, totdat de schuld voldaan is (H I, art 42).
Een taxatie moet deugdelijk en redelijk worden uitgevoerd op juiste waarde (marktprijs?). De schepenen krijgen voor hun  werk een vergoeding van zes groten Vlaams op elk pond Vlaams getaxeerde waarde (H I, art 43).
Een houder wordt gerekend eigenaar te zijn, na ongestoord bezit van het goed gedurende een jaar en een dag “tot hij met rechte daeruyt gewonnen wordt”, d.w.z. tot een ander zijn recht bewijst en een rechtszaak daarover wint. Gebruik van geweld wordt gestraft, schade moet worden vergoed (H II, art 1).
Een geschil over eigendom verjaart na 20 jaar ongestoord bezit tegen binnenlandse partijen. Voor iemand die in het buitenland is geweest geldt een verjaringstermijn van 30 jaar (H II, art 2).
Een stuk land, tot verkoop aangeboden, moet juist worden opgemeten. De helft van de breedte van de sloot mag daarbij worden meegerekend. De voorgenomen verkoop moet op drie aaneengesloten zondagen in het openbaar worden bekend gemaakt. Naaste bloedverwanten hebben recht van eerste koop tegen marktprijs. Dat geldt alleen voor vader, moeder, broers, zussen, en hun kinderen, ooms, tantes, en hun kinderen. Als de voorgenomen verkoop niet naar behoren wordt afgekondigd, mogen deze naaste bloedverwanten alsnog het eigendom opvragen (“nadering en aamboord” verzoeken) binnen een jaar en een dag. Dat verzoek moet worden ingediend voor drie schepenen in gebannen vierschaar (H II, art 12).
Gemeenschappelijke woningen moeten door alle eigenaren in goede staat gehouden worden. Kosten van onderhoud en reparaties mogen op mede-eigenaren worden verhaald (H II, art 14).
Vanaf het moment dat het plaatselijk grondregister is bijgewerkt, mag degene die als eigenaar te boek staat aangesproken worden voor alle kosten en heffingen op dat land. Dat geldt tot de eerstvolgende verhevening (vernieuwing van het register) (H II, art 19).
Als één van de huwelijkspartners komt te overlijden, erft de langstlevende de helft van de nalatenschap met de helft van de daarop rustende schulden (H II, art 21)
Bij boedelverdeling worden ook alle eerder van vader of moeder verkregen goederen ingebracht (H II, art 22).
Kinderen van een ongetrouwde moeder erven niet van de vader, maar wel uit de moederlijke helft (H II, art 23).
Wettige kinderen van een bastaard erven gelijk op met kinderen van wettige kinderen (H II, art 24).
Een dochter die beneden de twintig jaar zonder toestemming van vader of moeder trouwt, mag worden onterfd (H II, art 25).
De langstlevende echtgenoot wordt voogd over de eigen kinderen en hun erfdeel. Zijn beide echtgenoten overleden, dan wordt het oudste en naaste manhoofd van vaders kant voogd. Is die er niet, of niet kapitaalkrachtig genoeg, dan komt het oudste en naaste manhoofd van moeders kant daarvoor in aanmerking. Een dergelijk voogd wordt als “geboren” voogd aangemerkt. De voogd moet een borg stellen voor tweemaal de waarde van de erfenis. Als toeziend voogd treden twee van de naaste mannelijke familieleden op. Eén van vaders kant, en één van moeders kant. Eventueel mogen vader of moeder een “gecoren” voogd aanwijzen, als er geen naaste familie daarvoor in aanmerking komt. Als één of meer voogden ontbreken, mogen schout en schepenen een goede man aanwijzen, die rijk genoeg is om de vereiste borg te stellen. Voogden leggen voor schout en schepenen onder eed, of met ander deugdelijk bewijs, (jaarlijks?) rekening en verantwoording af (H II, art 27).
Wezen worden handelingsbevoegd met 15 jaar (zoons), resp. 12 jaar (dochters). Ze kunnen langer onder voogdij gehouden worden, als schout en schepenen met voogden en toeziend voogden dat behoorlijk vinden en onder eed bevestigen (H II, art 31).
Neemt iemand een gekocht goed mee zonder te betalen, dan mag de verkoper zich verhalen op alle goederen van de koper binnen het rechtsgebied (H II, art 34).
Moeren of darinck delven (turf steken, of veen afgraven) buitendijks, dichter bij de zeedijk dan dertig roeden, is verboden. De dader is gehouden tot schadevergoeding, en moet aan de graaf nog dertig pond boete betalen (H III, art 37).
Zelnering (veen verbranden om zout daaruit te winnen) is verboden. Per geval staat daar een boete van honderd pond op aan de graaf. Eventuele schade aan land of vruchten moet daarnaast worden vergoed (H III, art 38).
Binnendsdijks mag alleen voor eigen behoefte darinck gedolven worden, op een manier die zo min mogelijk schade veroorzaakt. Op overtreding staat een boete van honderd pond aan de graaf (H III, art 39).
In watergangen binnen of buiten de sluizen mogen geen hoofden of dammen worden gelegd. Er mag alleen met een hengel worden gevist. Overtreding wordt beboet met tien pond. Op onbevoegde waterinlaat staat een boete van zestig pond, als dat door dijkgraaf, gezworene, schout, of schepenen wordt geconstateerd (H III, art 40).
Op bedreiging met een mes of ander steek- of slagwapen met een lemmet langer dan twaalf duimen (30 cm), staat een boete van tien pond. De ambachtsheer krijgt daarvan 2/3, schout 1/6, schepenen 1/6 (H III, art 41).
Gebruik van valse maat (verkopen op mindere maat of gewicht dan beloofd) wordt bestraft met drie pond. De ambachtsheer hiervan 1/3, schout 1/3, schepenen 1/3 (H III, art 42).
Een man mag het goed van zijn echtgenote niet in een gevecht, of op andere wijze, op het spel zetten. Ook de vrouw dat van haar echtgenoot niet (H III, art 45).
Het goed van echtgenoot of echtgenote dat ingebracht is bij huwelijk, of tijdens het huwelijk uit erfenis verkregen, mag niet verkocht of belast worden door de andere partner (H III, art 46).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten