In Wemeldinge werden volgens de Schepenakten 1625 - 1636 (RAZE 3595 II) 472 zaken bij schepenen afgehandeld. Hiervan hadden er 76 (16%) rechtstreeks betrekking op een schuld. Doel was meestal, de schuld schriftelijk vast te leggen. Daarmee kregen de rechthebbenden een middel, om zo nodig hun rechten te bewijzen. Daarnaast maken nog eens 9 (2%) verkoopakten melding van een restschuld.
De genoemde cijfers maken duidelijk, dat lang niet elke week een schepenzitting werd gehouden. Verder was schriftelijke vastlegging van een schuld blijkbaar vrij uitzonderlijk.
Een eigen analyse van de schepenzaken laat zien, dat er geen vaste zitdagen waren. In deze periode was de zitting vooral op zaterdag. Later (1658 - 1697) meestal op vrijdag.
De akten vermelden lang niet altijd precies, wat de schuldoorzaak was. Het onderdeel “ter causse van” in de akte werd nogal eens weggelaten. Uit de omschrijvingen is wel op te maken, dat het vrij vaak ging om een schuld aan erfgenamen. Voogden stelden zich borg, of gaven onderpand daarvoor. Verder werden handelsschulden nogal eens vastgelegd. Bijvoorbeeld voor levering van bier, aankoop van een schuit, arbeidsloon en materialen voor het bouwen van een huis. In enkele gevallen was er kennelijk sprake van geldnood. Dan werd een lening verstrekt en uitbetaald, of een rentebrief verzilverd. Soms was er duidelijk sprake van een betaalachterstand voor belasting, levering, huur, of pacht. Dat laatste is meestal nog af te leiden uit namen en kwalificaties van partijen. Als schepenen handelden in opdracht van derden, werd dat altijd uitdrukkelijk aangegeven. Soms waren baljuw, deurwaarder, of rentmeester schuldeiser. Ook de ambachtsheer wel eens, bijvoorbeeld voor achterstallige erfpacht op vronen. In een heel enkel geval blijkt, dat beslag werd gelegd, of gedwongen moest worden verkocht.
De schuld was gemiddeld ongeveer Pd 50 Vls, met uitschieters naar bedragen tussen Pd 100 en 200 Vls (16%). Zelfs nog naar iets boven de Pd 400 Vls (3%). Het bedrag was uiteraard sterk afhankelijk van het soort object. Huur- en pachtschulden bleven meestal wel onder de Pd 10 Vls per jaar. Voor de aankoop van huis, land, of hoeve, kon de schuld een veelvoud daarvan bedragen (maar doorgaans toch ook niet meer dan Pd 50 Vls). De uitschieters hadden andere oorzaken. Bijvoorbeeld aankoop van een schuit (Pd 48 - 192 Vls). Eén van de topbedragen betrof een schuld aan erfgenamen.
Gebruikelijke onderpanden waren:
Een handelsvordering werd meestal vastgelegd in een debiteurenboek. Bijvoorbeeld het bierboek, of het derrinckboek. Voor andere vorderingen werd een schuldbrief (obligatie), of een rentebrief (paeybrief) gemaakt. Bij betaling werd de schuld doorgehaald, en vooral voor grote bedragen nog wel eens een kwitantie geschreven. Een voorbeeld daarvan is aangetroffen in RAZE 3598, fol 7 (5-12-1659):
“Extract uit seeckere quijtantie geschreven op papier.
Christiaen Foortsen heeft mij ondergeschreven betaelt in diversche stonden aan gelt en assignatien op Adriaen Maertens Hoijwagen den vollen inhout van den obligatie van twee duisent Carolus guldens, met alle de verloopen jeghens den penn: 16e tot huijden dato deses die verleden is den 24 Jan. 1651 ende alsoo de voorschreven obligatie int ongereede is gerocht, sulcxs dat ick onmachtich ben om d’selve nu over te leveren soo verstaen ick aende selve geen actije of recht te hebben, noijte dat niemand wt cracht vandien heeft te pretendeeren ofte eijsschen maer werd d’selve mits dese gedoot ende vernieticht voor mij ende mijne nacomelinghen. Actum Kappelle den eersten Julij 1658. Was onderschreven [...] vande Steene.”
Deze kwitantie is waarschijnlijk van Rentmeester Benjamijn van de(r) Steene, die optreedt als schuldeiser van Cornelis Lenartsen Soute. RAZE 3597, fol 85v (12-11-1650).
Deze kwitantie is waarschijnlijk van Rentmeester Benjamijn van de(r) Steene, die optreedt als schuldeiser van Cornelis Lenartsen Soute. RAZE 3597, fol 85v (12-11-1650).
Strekking van deze tekst is, dat Christiaen Foortsen [schepen, in opdracht van Adriaen Maertens Hoijwagen, schuldenaar] een schuld van Gld 2.000 volledig betaald had in geld en wissels aan toonder. Vastgesteld werd, dat de schuldbrief in het ongerede was geraakt. Schuldeiser of zijn nakomelingen zouden, ook als dat stuk nog mocht opduiken, hieraan geen rechten meer ontlenen (dus de schuld voor een tweede keer opeisen).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten