dinsdag 14 juni 2011

Schippers

In de Schepenakten komen nogal eens scheepstransacties voor. Bijna altijd gaat het dan om een "Cromsteven schuijte", een enkele keer betreft het een ander type, een "Damschuijt".
Waarschijnlijk waren de schippers in het Dorp vooral vrachtvaarders voor eigen rekening. Er waren verder één of twee beurtvaart- en veerdiensten. Die namen op verzoek ook passagiers en hun bagage mee.
Een cromsteven of damschuijt was een houten schip. Het waren platbodems, vergelijkbaar met de latere botter of tjalk. Zulke schepen waren sprietgetuigd. Een tijdgenoot maakte de volgende tekening van dit scheepstype.
Een beroep of bedrijf ging vroeger nogal eens van vader op (oudste) zoon over. Die lijn is van 1630 tot 1675 in twee Wemeldingse families te volgen. Bij de familie Schipper en bij de familie Maes.
Yeman Adriaense Schipper verkocht zijn schuit in 1655 aan Cornelis Yemansen Schipper. Gezien de namen, waren dit vermoedelijk vader en zoon. Zij kwamen blijkbaar uit een familie van echte schippers. Er was nog een Cornelis Lenaertsen Schipper, mogelijk een neef. RAZE 3597, fol 125v (26-11-1655), en 127 (25-1-1656).
Geleijn Franse Maes had zeker al sinds 1634 een schuit. Hij was geen echte schipper, maar meer een handelaar. Zijn naam werd al genoemd als biersteker, en opkoper van tarwe uit enkele boedels. Bijna vijftien jaar later schafte Claes Leijnsen Maes zich ook een flinke cromsteven schuit aan. Van 8 corenlasten, net als zijn vader (?) had. Die leende hem het geld daarvoor. Aankoopsom was Gld 825, ruim Pd 137 Vls. De schuldakte noemde geen bedrag. RAZE 3597, fol 56 (28-10-1646) en 72 (20-6-1648). *
Coenraet Geertsen de Vos was ook geen schipper van huis uit. Hij was zoon van dijkgraaf Geerard Francke de Vos, maar wel getrouwd met een dochter van een varensgast. Coenraet schafte in 1656 voor het eerst een schuit aan. Bij het overlijden van zijn vrouw veertien jaar later, was er een cromsteven in de boedel. Die werd toen op Pd 20 Vls gewaardeerd, "soo sij is seijlende ende varende met anckers, touwen, maste, spriete".

Op een lijst van de volkstelling uit 1811 komt nog wel een lid van de familie Schipper voor. Alleen niet meer als schipper, maar als gezworene (bestuurslid van het waterschap). Schippers of schippersknechten zijn dan Hendrik van Duine, Jan, Jacobus en Klaas de Mul, Jacob van Oosten, Tobias Rosendaal, Jan Struik, Bastiaan Visser.

Platbodems zijn uitstekend geschikt om in ondiep water te varen. Zo nodig kan dit soort schepen op een zandplaat of op slikken droogvallen, en wachten op hoog water.
Het was dan een toer, om passagiers droogvoets op of van het schip te brengen. Soms was ook een span paarden nodig, om de schuit vlot te trekken.
Op Zuid Beveland had bijna elke plaats aan het water wel een haventje. Goes had de grootste en drukste haven. In Wemeldinge werd de eerste "haven" (een kreek in het schor bij de Couwerherberg) vermoedelijk rond 1650 onbruikbaar. Het aanlegpunt kwam toen bij de Stelhoeve. Daarna werd nog een keer van plek veranderd, naar de Val voor de Stormezandpolder. Die verplaatsing valt tussen 1750 en 1800 te dateren.
Voortaan werden daar vandaan passagiers met hun bagage, maar ook vee met begeleiders en andere vrachten, overgezet naar Gorishoek of St. Maartensdijk. Die plaatsen liggen op het eiland Tholen.
Het reglement op dat veer bleef bewaard. Het werd in 1822 vastgesteld door Ambachtsvrouwe P.A. van der Poel. Bepalingen waren:
* De familie Schipper voer met kleinere schepen (4,5 corenlast) dan de familie Maes (8,0 corenlast). Dat komt neer op een laadvermogen van 13,5 resp. 24,0 ton. De aanschafprijs van een cromsteven lag tussen de Pd 40 (gebruikt ?) en 200 Vls (nieuw ?).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten