woensdag 15 juni 2011

Schoolmeesters

Meesters waren er in Wemeldinge nogal wat. Advocaten en andere rechtskundigen (daaronder ook een raadsheer en een secretaris), chirurgijns, en predikanten voerden die titel. Ook elke ambachtsman die zijn vakbekwaamheid had getoond, mocht zich meester noemen. Er waren tenslotte nog meesterknechts. Een onderwijzer werd daarom ook wel uitdrukkelijk "schoolmeester" genoemd.
Bijna de hele rij namen is bekend. De functie is ook vrij uitgebreid beschreven. Over leerplan en schoolgebouw is veel minder bekend.

Niet alle namen van schoolmeesters na de overgang op het nieuwe (NH) geloof zijn bekend. Volgens C. Philipse (1984, p. 51) werd Anthonij van der Schragen in 1596 benoemd. Hierna kwam Mr Govert. Zijn vadersnaam was Janssen [RAZE 3594, fol 171, 6-7-1624). De tabel in de paragraaf Beroepen geeft de namen die zijn achterhaald tot 1700. Rond 1650 vonden er veel wisselingen plaats. Daarna bleven de onderwijzers weer lang in dienst. Tot 1800 kwamen (na Jan van de Caserije) alleen nog Jac Verzoole, Jan Donker, en  Marijnis Brandt.
De periode met snelle opvolging kan nader worden bepaald, en ook worden verklaard. Jac de Brawanter vertrok in 1637, na vijf dienstjaren. Jan van de Caserije kwam in 1644. Zijn drie voorgangers hielden het stuk voor stuk al snel voor gezien. Verklaring geeft de slechte staat waarin het schoolgebouwtje verkeerde. Dat was krap, lek, en tochtig. Het zal bij slecht weer dus geen pretje geweest zijn om daar te werken of te leren.
Eerst stond er een schooltje (van hout ?) met een strodak. Bijna elk jaar was de dekker nodig, om het dak te repareren. In 1643 werd het oude gebouwtje vermoedelijk afgebroken. De nieuwe school kwam meer aan de straatkant te staan, werd in steen gebouwd, en kreeg een dakbedekking van schalie (leisteen).
Tot 1800 bestond er nog geen leerplicht. In de drukke tijd tot de oogst, midden in de zomer, zullen de kinderen veel op het land of in huis hebben meegeholpen. Dat was niet de bedoeling van het schoolbestuur.
Discipline was belangrijk. "Slecht" gedrag, zoals praten in de klas, en dito prestaties werden meteen bestraft. Dan wierp de meester een "vogel" (perkamenten rol) naar de leerling, om die naar voren te roepen. De vogel moest bij hem worden teruggebracht. Met een plak, een soort houten tafeltennisbatje, kreeg het kind dan een paar flinke tikken op de vlakke hand. Een grote overtreding kon zwaarder bestraft worden, met een pak slaag op de billen. Een bekend rijmpje luidde daarom:

"Hier onderwijst men de jeugd
in wetenschap en deugd
en hebben zij slechte manieren
dan moet ik hun achterkwartieren"

Het lesprogramma omvatte drie vakken, die per kind in passend tempo werden behandeld. Maar pas als één vak behoorlijk beheerst werd, kreeg de leerling een volgend vak te leren. Eerst lezen, dan schrijven, dan rekenen. Het onderwijs vond plaats in één groot lokaal, waarin individueel les werd gegeven. Elke leerling werd zo mogelijk elke dag een keer naar voren geroepen. Om vragen uit de opgegeven lesstof te beantwoorden, een uit het hoofd geleerd stukje op te zeggen, of een werkstuk te laten zien. De opdrachten waren simpel: een stukje voorlezen uit een boek, een korte tekst uit het hoofd leren, een voorbeeld naschrijven, of een som maken.
Het door Marijnis Brandt ondertekend schoolreglement is bewaard. *  Dit document is te lang, om het helemaal te laten volgen, of volledig te citeren. Hieronder de twee laatste bladzijden.


Een schoolmeester had nog andere taken. Hij moest ook de klok luiden bij een begrafenis, of op zondag, om iedereen naar de kerk te roepen. Verder was hij daar voorlezer, en voorzanger. Een enkele meester kon nog bijverdienen als secretaris van het schepencollege. Die functie oefende Marijnis Brandt ook uit.
De beoordelingscommissie bij sollicitatie bestond uit predikant en enkele ouderlingen of diakenen. Zij gingen vooral na, of de meester een passend diploma had, recht genoeg was in de leer, en een goede stem had.
In het reglement werden enkele, blijkbaar vroeger voorgekomen, uitwassen uitdrukkelijk verboden:
  • De meester mocht geen ondermeester sturen, maar diende zelf les te geven. Het hele jaar door, ochtend en middag. Hij moest zich stipt aan de voorgeschreven lesuren houden: 9.00 - 11.30, 13.00 - 17.00 uur. Pas als schoolbestuur en opzichter daar toestemming voor gaven, mocht de school in de zomer worden gesloten. Er mocht niet meer schoolgeld gevraagd dan gebruikelijk. Arme kinderen konden vrijstelling van betaling krijgen.
  • Als daar voldoende belangstelling voor was (door minstens 9 kinderen les werd gevraagd), moest in de winter aansluitend aan de gewone lesuren voor anderen, avondschool worden gegeven. Verplichte lesstof waren de gebeden, de catechismus, en de rijmpsalmen van David. Die moesten geleerd en overhoord worden naar capaciteit van de kinderen. Daarvoor waren de donderdag en de vrijdagmiddag bestemd.
  • Hij moest de kinderen voorgaan in goed gedrag. Regels waren: a) stil en aandachtig luisteren in de kerk, b) stil en ingetogen de zondag en andere feestdagen vieren (Dat hield ook in dat geen lawaai mocht worden gemaakt bij het van en naar school of kerk gaan), c) beleefd, vriendelijk, gehoorzaam zijn, maar wangedrag bestraffen.
Het tractement van de schoolmeester (Pd 29.13.4, zie de linkerbladzijde van het reglement) was, bij dit pakket van eisen, zeker niet ruim. Het lag ongeveer een derde boven het loonniveau van een inwonende eerste knecht.
 
[Update 27 juli 2011]

* ZA, NDT 215.2, HG Wemeldinge, Consistorieboeken (17-06-1751)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten