woensdag 1 juni 2011

Schamel bezit ?

Een boekje (uitgetypte  versie van RAZE 3622) met boedelrekeningen van de Weeskamer uit het tweede kwart van de Gouden Eeuw geeft de indruk van schamel bezit. Vermoedelijk zijn de 14 hierin naast andere akten opgenomen inventarissen echter niet compleet genoteerd. Het aantal artikelen is doorgaans niet groter dan 20. Het zijn volgens de opschriften (delen van) openbaar verkochte boedels. Een eerste inventaris begint, zoals gebruikelijk met “Inden Keuken”, waarna er geen andere kamers volgen. Dat is nog geen sluitend bewijs. Want het kan om een éénkamerwoning zijn gegaan. De rekeningen zijn toch interessant genoeg, om hier wat meer aandacht te geven.

Over het geheel genomen noemen de inventarissen vaatwerk, meubels, en kleding. Twee zijn er duidelijk van een bedrijf. Een weverij en een boerderij. In twee inventarissen wordt een naaikorf genoemd, in één een spinnewiel. In twee lijstjes worden wapens genoemd. In de ene een degen, in de ander een degen en een roer. Het roer was waarschijnlijk een vuurroer met lont, zoals afgebeeld op het volgend plaatje uit Jacob de Gheyn’s “Wapenhandelinghe van Roers, Musquetten ende Spiessen”. *


De degen was van Hans Jansen Wever. Uit zijn inventaris (fol 7, 1641) blijkt, dat hij inderdaad wever was. Op zijn lijstje komen onder meer een naaikorf, borstels, een wiel, een haspel, en kammen voor. Op de inventaris van Claes Reijnouts komt de degen met het roer voor. Waarschijnlijk maakten beide personen deel uit van het Wemeldings vendel van ’s Lands Wachten.

Het vaatwerk bestaat meestal uit potten, kannen (voor wijn, bier, en azijn), kroezen, en schotels. Hier en daar komt melkgerei voor (zoals een kaasvat, een karn, een botervat). De potten en kannen zijn van aardewerk, tin, of metaal (ijzer, misschien ook hier en daar koper). Verder worden een enkele keer een zoutvat en tinnen lepels genoemd.
Eén inventaris (Maeyken Jacobs, fol 10, 1641) roept vragen op over een mogelijk uitgeoefend bedrijf. Naast gebruikelijke stukken, als aarden schotels en bierkannen, worden hierin 38 el gewerkt laken, 43 pond tin, 28 pond garen genoemd. Verder nog spek, hammen, en worsten.
Een ander lijstje (Barbel Jaspers, fol 21, 1642) noemt twee bijzondere stukken. Een val en een “ratte wooningh”. De val was mogelijk in huis om een rat te vangen. Die werd in de kooi gestopt, als bescherming tegen de pest. De gedachte hierachter was, dat de pest overgedragen werd door vlooien, die eerder ratten dan mensen als gastheer kozen. Pas als ratten hierdoor dood waren gegaan, dreigde ook gevaar van overspringen op mensen.
Als meubels worden tafels (maar een enkele keer meer dan één), stoelen, voetenbankjes (schabellen), een kist, of een kast (casse) genoemd. Een enkele keer een spiegel, of een lepelbord. Verder lang niet altijd bedden, met dekens, en kussens. Op enkele lijstjes komen gordijnen en schouwrabatten voor. Als stukken bij de open haard ook kookpotten, hengelijzers, brandijzers, een doofpot, of een vuurscherm.
De kleding is eenvoudig. Voor mannen een hoed, hemden, hemdrok, rok, wambuis, kousen, schoenen. Voor vrouwen schorten, omslagdoeken, hemden, kousen. Deftiger vrouwen (Lysbeth Coenraets, fol 26, 1643) droegen een kaphoed, huik, keurs, kiel (schabbe), mantel, rok, schort. Lysbeth bezat  een uitgebreide garderobe. Kledingstukken van verschillende kleur (zwart, blauw, rood), ook van zijde (caffa), en met boorden en passementen. Bijzonder kledingstuk uit de boedel was een mof, om de handen in de winter warm te houden. Verder werden nog enkele zilveren sieraden verkocht (portefraes, haeck ende keten, rieme). Uit een andere boedel van een vrouw, blijkbaar ook uit de betere kringen (Lysbeth Claes, fol 66, 1647), werden muilen, schoenen, een linnen kiel, gehaakte mutsen met kant, en gewone witte mutsen aangeboden.
Een indruk van de kleding in de 18e eeuw geven de volgende foto's.


In de inventaris van een "hoeve" voor Schoudee  (Mels Adriaens, fol 13, 1641) wordt, naast wat huisraad, vee genoemd, voer, en werktuigen. Als vee 8 koeien, 2 paarden, een zeug met 3 biggen, 8 schapen, en nog apart een kalfje. Aan voer “meijekruijt” (?) en hooi. Als dekmateriaal gleu en riet. De gereedschappen waren zeven (wannen en trijfels), dorsvlegels, grepen, en mestvorken. Het was blijkbaar een gemengd bedrijfje. In de Overloper van 1624 komt Mels Adriaens niet herkenbaar voor. De hoek voor Schoudee was gedeeltelijk door het leggen van een inlaag ongeschikt voor bewerking geworden. Buitengedijkt, en vergraven om grond te krijgen voor de inlaagdijk (287 R uitgeslagen, 2 G 110 R berooft, schotbaar 20 G 293 R).

* Gepubliceerd in Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noordbeveland No. 16 (1990).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten