maandag 13 juni 2011

Bierstekers

Bier was waarschijnlijk tot 1800 de voornaamste dorstlesser in de Nederlanden. Nog lang, nadat de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC, opgericht in 1602) vrijwel het alleenrecht op de handel in specerijen, koffie, thee, etc. kreeg. Topjaren voor de VOC waren pas 1720 - 1740. Hiernaast werden ook wel alcoholhoudende dranken, zoals wijn of brandewijn, geschonken. Wijn vooral in de hogere kringen. Brandewijn werd algemener gebruikt, in elk geval bij feestelijke gelegenheden. Bier of melk werden in brede kring dagelijks veel gedronken. Broodmaaltijden gingen meestal wel vergezeld van melk, boter, en kaas. Ook kwam, vooral op het platteland, in deze tijd nog bijna elke dag broodpap op tafel. Dat kon worden bereid met melk of bier.
Volgens De Vries en Van der Woude (p. 480) waren rond 1650 de voornaamste handelsprodukten textiel, graan, wijn, zout, haring en hout. Brandewijn was vooral een produkt uit eigen land. Veel branderijen waren in Rotterdam en Schiedam gevestigd. Wijn kwam uit Portugal (portwijn), Spanje (zoete wijn, vooral uit Malaga), Duitsland (Rijnwijn) en Frankrijk (met name uit Bordeaux). Franse wijn overheerste in invoer en binnenlands verbruik. Begrijpelijk, want Portugal en Spanje deden de handel en scheepvaart van de jonge Republiek waar en zoveel mogelijk, afbreuk. Daarna zou het beeld veranderd kunnen zijn. Frankrijk en Engeland werden toen de erfvijanden.
Het luxe karakter van wijn blijkt wel uit het belastingtarief op het verbruik (excijs). Wijn werd belast in schellingen per aam of okshoofd. Bier, olie en azijn in groten per vat of aam. De tarieflijst voor juli 1680 tot januari 1681 was in Wemeldinge (RAZE 3605):


In modern schrift en begrijpelijker taal:
Pachter werd Lenaert Adrijaenss voor Pd 12 Vls. Dat zal minstens de vooraf geschatte opbrengst over de genoemde vijf maanden zijn geweest.

De tabel onder het eerder hoofd Beroepen, liet onder meer een opvallend hoog aantal bierverkopers zien. Genoemd werden daar:

  • Leijn Fransen Maes
  • Claes Leijnsen Maes
  • Sara Elias
  • Pieter Jan Foorts
  • Sacharis Macharis


Volgens het Middelnederlands handwoordenboek was een biersteker 1) een biertapper, of 2) iemand die de biertappers van bier voorzag. Aangenomen mag worden, dat de tappers ook brandewijn schonken.
De vraag is, wat precies het beroep van de genoemde personen was. De Schepenakten geven daar in de meeste gevallen wel een antwoord op.

Leijn Fransen Maes komt in RAZE 3622 (1622 - 1622, fol 50 en 75) voor als koper van 32 (25-10-1645), resp. 40 (26-02-1648) zakken tarwe. De inhoud van een Zeeuwse zak tarwe was bijna 78 liter. De inkoopdata en hoeveelheden wijzen in de richting van een graanhandel. In beide gevallen werd gekocht uit de boedel van een sterfhuis, dus mogelijk werd onder de hand (niet op openbare verkopen), of op de graanbeurs, wel meer gekocht door Leijn Fransen. Dat is in dit boek (Boedelrekeningen) dan niet opgetekend. Daarnaast komt hij in deze bron, op fol 56 (1-1-1645), voor als leverancier van een half vat bier voor 9 sch 6 gr. Dat was ten behoeve van de rotgezellen van 's Lands wachten.
De eerste twee personen worden later genoemd in RAZE 3597 (1644 - 1657, fol 36, 56, 72 en 76) als borg, of mede-eigenaar van een schuit. Zij waren blijkbaar groothandelaren, leveranciers van bier aan de biertappers. In fol 56 (28-10-1645) stelt Leijn Fransen zich met Domis Cornelissen borg voor Claes Leijnsen Maes en Aert Gillissen van de Pijpen tot Gld 825. Aanleiding is de koop van een cromstevenschuijte, groot ontrent 8 lasten. Waarschijnlijk waren Leijn Fransen en Claes Leijnsen vader en zoon. In fol 72 (20-6-1648) werd een schuld van Gld 400 van Claes Leijnsen aan Leijn Fransen vastgelegd voor eenzelfde type schip (hetzelfde na een kleine afbetaling ?). Mogelijk hadden Claes Leijnsen en Aert Gillissen dan elk een half part in de schuit.
Sara Elias (wed. Jan Foorts backer) komt eerder voor, in RAZE 3595 (1625 - 1636, fol 2) als schuldeiser van Jac Jans Snoup, Huijbrecht Mars Creeke en Geert Domissen wegens geleverde bieren. De genoemde bedragen zijn resp. Pd 13.3.4 Vls, Pd 9 Vls, en Pd 14.17.8. Dat wijst erop, dat deze drie schuldenaren flinke afnemers waren. Waarschijnlijk dus op zijn minst biertappers, mogelijk ook houders van een logement. Er werd bij Jac Jans Snoup volgens de Schepenakten en Kerkrekeningen in elk geval vergaderd.
Er zijn geen akten met nadere bijzonderheden over het beroep van Pieter Jan Foorts aangetroffen. Er waren ook nogal wat Foortsen in Wemeldinge. Aannemelijk is, dat hij een zoon van Jan Foortsen backer en Sara Elias (zie boven) was, dus misschien ook biersteker.
Sacharis (Zacharias ?) Macharissen komt ook in RAZE 3595 voor, in een tekst die nieuw licht op zijn beroep werpt. In fol 21v (14-3-1627). Er staat "Sacharis magarisse Explotuer van 't Hoff van Hollandt van wegen en ten profijtte van den brouwer In den Orangenboom tot Rotterdam heeft arrest en bestel gedaen aen alsulcke landen als Dignus Pietersen drinckgelt sijn aenbestorven bij de doot ende 't overlijden van sijn moeder (naam ontbreekt) etc." Explotuer betekent in dit verband houder/uitvoerder van een exploit [gerechtelijk bevel, afgegeven door het Hof van Holland] om beslag te leggen [arrest en bestel te doen] op zekere stukken land. Dignus Pietersen drinckgelt [de naam is veelzeggend], of zijn niet met name genoemde moeder, zal een tapper geweest zijn, met een schuld aan de brouwer "In den Orangenboom" te Rotterdam. Oranjeboom bier was in de 20e eeuw een heel bekend label.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten