vrijdag 5 augustus 2011

Totaalbeeld

In de beschouwde periode groeide het inwonertal van Wemeldinge licht. In de kom van het Dorp leidde dat, toen al, tot een wat dichtere bebouwing. Nog lang niet zo sterk als daarna. Er bleven daar nog ruime open plekken, benut als akker, wei, boomgaard, of tuin. Er waren ook enkele ledige (onbewoonde) vroonen.
In uitgangspositie zullen op het grondgebied van Wemeldinge alles bij elkaar 100 - 120 percelen bewoond zijn geweest. Daarvan naar schatting 20 - 30 in de polder, buiten het Dorp en de aanliggende veldhoeken.* Bij de eerste opmeting voor het Kadaster werden 140 woningen geteld. Van dat getal 32 in de polder.
Het oude wegenpatroon bleef tot nu toe goed herkenbaar. Dorpsstraat en Kerkestraatje werden al in de 17e eeuw met stenen bestraat. Verder waren er alleen landwegen. Smalle onverharde voetpaden en karresporen, met vaak een kronkelig verloop. Vooral daar, waar de stevige, wat hoger gelegen klei- en  zandgrond van een kreekrest, als doorgaande weg werd benut. Op andere plaatsen waren wegdelen het hele jaar door slecht te gebruiken. In droge tijd stoffig en mul, bij regen modderig, in de winter glad van sneeuw en ijs. Dat waren even goed stukken van een "Quadenwech". Net als het deel van de Noordelijke Achterweg, dat zo wel werd genoemd.
Op het gebied van de waterbeheersing en het transport per schip veranderde veel. Dat gold alleen niet voor het afwateringssysteem. De uitwaterende sluizen werden wel vergroot, om meer afvoervermogen te krijgen. Hoofdwatergangen moesten daarom ook worden verbreed en verdiept. Tot de komst van stoommachines, electrische gemalen, de aanleg van goede riolering en drainage, waren dat de enige middelen om de waterafvoer te verbeteren. In regenperioden stonden hele stukken polder blank. Dat bleef zo, tot ver in de vorige eeuw. De zeedijken gaven bijna overal herhaald grote zorgen. De Stormstellepolder ging verloren, op een kleine rest na. In de polders Stormezand, Snoodijk en Verderf, Kouden en Kaars, moesten inlagen worden gelegd. Dat had gevolgen voor de bereikbaarheid per schip. Ook veranderde de stroomdraad in de Oosterschelde van kracht en van richting. Een vroeger goed bevaarbare kreek verzandde. De haven werd daarom verplaatst. Eerst van de Couwerherberg naar een plek bij de Stelhoeve. Later naar de Val, dichter bij het Dorp.
Het grondgebruik zal in deze omgeving, na de eerste ontginningen en bedijkingen, telkens weer zijn aangepast aan de behoeften van die tijd en van nieuwe eigenaren. Bouwgrond werd in weiland omgezet, of omgekeerd. Een boomgaard, bosje of heg kon soms worden gerooid, maar op een geschiktere plaats weer aangeplant. Ook zullen er percelen zijn gesplitst, die later weer werden samengevoegd met andere. Een enkele woonplek werd verlaten, nieuwe bewoners kwamen er vooral in het Dorp en oost daarvan. Perceelscheidingen werden, waar nodig, aangepast. Dat soort ingrepen in het landschap kan hier overal worden vermoed. Voor de (nog voor het aantal kavels overzichtelijke) Kerkhoek zijn er tenminste duidelijke veranderingen in kavelstructuur vast te stellen.
Dat kan worden aangetoond met een vergelijking van de Overloper 1648 en de kadastrale opmeting 1822 - 1832. De Overloper begon in het noorden, tussen kerk en pastorie, en werkte verder met de klok mee. De landmeter van het Kadaster begon in de zuidoosthoek, en werkte juist tegen de klokrichting in.


Hoekpunten van deze veldhoek vormen de percelen nr 5 (B 330), 13 (B 325), 22 (B 350) en 24 (B 339) van de Overloper. De nummers tussen haakjes, zijn die van de kadastrale opmeting. Dat waren niet exact dezelfde stukken land. De in beide bronnen aangegeven oppervlakken verschillen van elkaar.

De tabel laat zien, dat de Kerkhoek sterk veranderde in deze periode. De aangegeven totale oppervlakken verschillen weinig. Maar de perceelsindeling werd blijkbaar grondig aangepast. Er zijn maar enkele percelen gelijk in beide opstellingen. Dat zijn:

Nr   7 = B 330,           264 R
Nr 14 = B 345 ?,  3 G   42 R
Nr 16 = B 347,     2 G     3 R
Nr 21 = B 344,     1 G 155 R

De Overloper begon deze hoek met het eerste perceel van noorden in, "gaende goet den berg". Het laatste betekent zoveel, als "tot aan de berg lopend". Met de berg kan alleen de hoogte op perceel B 334 bedoeld zijn. Op gelijke manier kan worden aannemelijk gemaakt, dat het "Lampte Lant" (Land van Lamper) waarschijnlijk opgegaan is in perceel B 327. Tenslotte zal  "tHalfborgken", ook genoemd de "Kerckenboomgaert", iets minder dan perceel B 339 omvat hebben.
Over het geheel genomen bleef deze hoek groen. Dat is opvallend, zo vlak bij het Dorp. Dat is ook van groot belang, omdat archeologisch onderzoek hier een goudmijn kan zijn. Er zijn sporen van een vroegere versterking, met kunstmatig aangelegde verdedigbare hoogten. Twee van deze burgen werden lang als vliedberg ingeschat. Een andere, op het perceel van "tHalfborgken", werd vroeger al geheel afgegraven. Naar mededeling van een latere eigenaar werden daarbij geen bijzondere vondsten gedaan.+ Toch lag (bijna zeker) hier een vroegmiddeleeuwse, of nog oudere, dorpskern. Komt daar misschien de nog altijd raadselachtige buurtnaam "Overwelve" vandaan ?

* De Overlopers noemen 40 - 50 woonplekken buiten het Dorp. Dat aantal is niet precies vast te stellen. Niet altijd is duidelijk, of met een "Hof" een Hoeve, een tuinderij, resp. een tuin bedoeld werd. De Dorpsstraat werd niet in de Overlopers meegenomen.
+  Lepoeter, "Wemeldinge", p. 21 - 23. Deze berg werd volgens Lepoeter (p. 22) "de berg van Overwerve" genoemd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten